ECLI:NL:GHAMS:1998:AA8023

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/20964
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Holdert
  • J. Onnes
  • M. Kwantes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de Woz-beschikking van de gemeente Hilversum betreffende de waarde van onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende X tegen een uitspraak van de gemeente Hilversum over de waardering van zijn onroerende zaak aan de a-straat 1 te P. De waarde van het pand was vastgesteld op f 154.000 per waardepeildatum 1 januari 1994, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot f 144.000. Belanghebbende stelde dat de waarde nog verder verlaagd moest worden tot f 130.000. Het Hof heeft de zaak behandeld na een beroepschrift dat op 23 september 1997 was ingediend. Tijdens de zittingen zijn verschillende taxatie-adviezen overgelegd en is de waarde van het pand opnieuw beoordeeld. Het Hof concludeert dat de waarde van het pand op f 127.000 moet worden vastgesteld, wat lager is dan de door belanghebbende voorgestelde waarde. De uitspraak van de gemeente wordt vernietigd en de waarde wordt verlaagd. Tevens wordt het griffierecht aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

97/20964
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de sectie betalingsverkeer en belastingen van de afdeling financiën van de bestuursdienst van de gemeente Hilversum, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 23 september 1997. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 22 augustus 1997, betreffende de ten name van belanghebbende genomen beschikking (hierna: de beschikking), waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te P (hierna: het pand) is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Bij de beschikking is de waarde van het pand vastgesteld op f 154.000 naar de waardepeildatum 1 januari 1994. Na bezwaar heeft verweerder de beschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Bij een ambtshalve genomen besluit, verzonden op 13 oktober 1997, heeft verweerder de evenbedoelde waarde verlaagd tot f 144.000.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de bij de beschikking vastgestelde waarde tot f 130.000.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert daarin tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de bij de beschikking vastgestelde waarde tot f 144.000, overeenkomstig voormeld op 13 oktober 1997 verzonden besluit.
Ter zitting van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer van dit Hof van 3 april 1998 zijn verschenen belanghebbende en A namens verweerder. Laatstgenoemde heeft een taxatie-advies met betrekking tot het pand overgelegd. Belanghebbende heeft daarvan kennis genomen en heeft zich erover kunnen uitlaten. Het Hof rekent dit stuk tot de gedingstukken.
Na verwijzing naar de meervoudige belastingkamer is het beroep behandeld ter zitting van 5 juni 1998, alwaar zijn verschenen belanghebbende en namens verweerder A en B. Namens verweerder is een brief van de secretaris van de Waarderingskamer van 1 mei 1995 overgelegd. Belanghebbende heeft daarvan kennis genomen en heeft zich erover kunnen uitlaten. Het Hof rekent dit stuk tot de gedingstukken.
Na de zitting heeft verweerder op verzoek van het Hof een nader taxatie-advies met betrekking tot het pand laten uitbrengen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder nog enige stukken ingezonden. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Het Hof rekent ook deze stukken tot de gedingstukken.
2. De Verordening
In de gemeente Hilversum gold op 1 januari 1997 de Verorde- ning onroerende-zaakbelastingen 1997, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 11 december 1996 en bekendgemaakt op 19 december 1996 (hierna: de Verordening). In de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Artikel 1
Belastingplicht
1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. (....)
Artikel 2
Belastingobject
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 874).
Artikel 3
Maatstaf van heffing
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt.
2. (....)
3. De waardepeildatum is 1 januari 1994, tenzij beroep op artikel 41, zesde lid, van de Wet waardering onroerende zaken leidt tot de waardepeildatum 1 januari 1995.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het pand. Hij heeft het in 1989 gekocht voor f 96.000. Het pand is een tussenwoning, gebouwd in 1905. Het ernaast gelegen pand a-straat 2 is op 30 november 1995 verkocht voor f 160.000 en is door de gemeente Hilversum gewaardeerd op f 148.000, eveneens naar de waardepeildatum 1 januari 1994.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil de waarde van het pand op de waardepeildatum 1 januari 1994.
5. Standpunten van partijen en behandeling ter zittingen
5.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.2. Belanghebbende heeft tijdens de zittingen nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
De waarde van het pand had moeten worden vastgesteld op ten hoogste f 130.000. De waardestijging ten opzichte van de koopprijs beloopt dan ongeveer 35%. Ik heb het pand gekocht in augustus of september 1989 in onbewoonde staat. De straten waaraan de door verweerder genoemde vergelijkingsobjecten zijn gelegen zijn veel rustiger. Bij mij om de hoek bevindt zich een drukke winkelstraat met te weinig parkeerruimte; dit laatste veroorzaakt in mijn straat verkeersoverlast.
5.3. Verweerder heeft tijdens de zittingen nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Er zijn twee zogenaamde "herwaarderende fictiegemeenten", waaronder Hilversum. Voor de belastingjaren 1990 tot en met 1994 gold de waardepeildatum 1 januari 1989. Voor de belastingjaren 1995 en 1996 is die waardepeildatum eveneens toegepast met gebruikmaking van artikel 42, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, tekst voor het jaar 1997 (hierna: Wet WOZ). Voor het belastingjaar 1997 is de waardepeildatum 1 januari 1994 gekozen om de 5-jarige herwaarderingscyclus, die was voorzien in de voorheen gegolden hebbende verordeningen op de onroerende-zaak-belastingen, te handhaven. De Waarderingskamer is daarmee schriftelijk accoord gegaan. Getaxeerd is overeenkomstig de regels van de Wet WOZ en de voorschriften van de Waarderings- kamer. Deze wijze van waarderen is nauwkeuriger dan die op de voet van de Gemeentewet.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Alvorens in te gaan op het geschil omtrent de waarde van het pand zal het Hof nagaan of er gronden zijn waarop de beschikking ambtshalve moet worden vernietigd.
6.2. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. In het tweede lid van dat artikel is voorgeschreven dat de waardepeildatum ligt twee jaren voor het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld. Aangezien bij de beschikking de waarde van het pand is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 geldt hier op grond van voormeld tweede lid als waardepeildatum 1 januari 1995. Bij de beschikking is evenwel als waardepeildatum 1 januari 1994 genomen. Verweerder beroept zich in dit verband op het bepaalde in artikel 41 van de Wet WOZ.
6.3. In het eerste lid van artikel 41 van de Wet WOZ is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor de toepassing van die wet met betrekking tot onroerende zaken, gelegen in een gemeente die blijkens haar verordening op de onroerende-
zaakbelastingen als waardepeildatum 1 januari 1994 hanteert, de ingevolge die verordening vastgestelde waarde wordt geacht de waarde per 1 januari 1995 te zijn. In artikel 3, derde lid, van de Verordening is, behoudens een hier niet van belang zijnde uitzondering, als waardepeildatum 1 januari 1994 voorgeschreven. Een en ander brengt mee dat in beginsel de bij de beschikking naar de waardepeildatum 1 januari 1994 vastgestelde waarde van het pand geacht wordt de waarde per 1 januari 1995 te zijn.
6.4. Met ingang van 1 januari 1997 is in artikel 41 van de Wet WOZ een derde lid ingevoegd. Daarin is voorgeschreven, dat in afwijking in zoverre van het eerste lid de waarde van een onroerende zaak als bedoeld in dat lid wordt bepaald met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet zoals die luidt met ingang van 1 januari 1995. Kennelijk dienen in dit verband de per 1 januari 1997 in de Gemeentewet aangebrachte wijzigingen buiten beschouwing te blijven.
De waarde van het pand is, naar moet worden afgeleid uit de artikelen 2 en 3, eerste lid, van de Verordening en uit hetgeen verweerder ter zittingen heeft gesteld, niet bepaald met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet maar op de voet van het bepaalde in de Wet WOZ. Zulks is dus niet in overeenstemming met hetgeen in voormeld artikel 41, derde lid, is voorgeschreven.
Verweerder heeft evenwel onweersproken gesteld dat de door hem toegepaste wijze van waarderen nauwkeuriger is dan die op de voet van de Gemeentewet. Voorts is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende is benadeeld doordat verweerder artikel 41, derde lid, van de Wet WOZ niet in acht heeft genomen. Zo dit wel het geval zou zijn geweest had belang- hebbende een beroep kunnen doen op het bepaalde in het zesde lid van dat artikel. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding de beschikking te vernietigen wegens strijdigheid met de artikelen 18 of 41 van de Wet WOZ.
6.5. Uit de door verweerder na de zitting van 5 juni 1998 ingezonden brief van 23 juni 1998 blijkt, dat verweerder de in geschil zijnde waarde van het pand nader heeft bepaald op f 127.000. Nu deze waarde lager is dan de door belanghebbende in dit geding verdedigde waarde en hij geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid op voormelde brief te reageren, zal het Hof de waarde van het pand vaststellen op f 127.000.
7. Proceskosten
Voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belasting- zaken acht het Hof geen termen aanwezig, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures.
8. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de bij de beschikking vastgestelde waarde van het pand tot f 127.000 en
- gelast verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht ad f 80 aan hem te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 9 november 1998 door mrs. Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.