in de zaak nr. 0163/95 TC
de dato 13 oktober 1998
1.1. op 12 juni 1995 is een beroepschrift ingekomen van mr. P, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y (België), belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur der invoerrechten en accijnzen van 1 mei 1995, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 10 november 1994 vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 82.166,60, is afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 19 augustus 1997. Daar zijn verschenen namens belanghebbende mr. A en namens de inspecteur mr. B.
De gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2.1. Belanghebbende heeft op 30 oktober 1992 onder nummer 00... aangifte ten invoer gedaan van 3492 "kleurentelevisies 28 cm". Overgelegd werd een certificaat, formulier A, nr. 4...048. De douanewaarde bedroeg f 393.010,--. Op 2 november 1992 deed belanghebbende onder nummer 0001.. aangifte ten invoer van 1632 "kleurentelevisies 28 cm". Overgelegd werd een certificaat, formulier A, nr. 4..047. De douanewaarde bedroeg f 251.974,--. Op 9 november 1992 heeft belanghebbende onder nr. 000015..001 aangifte ten invoer gedaan van 650 "televisietoestellen met ingebouwde beeldbuis met een diagonaal van het beeldscherm van 34 cm". Overgelegd werd een certificaat, formulier A, nr. 4..046. De douanewaarde bedroeg f 165.941,--. Op 14 december 1992 heeft belanghebbende onder nr. 0000155....1 aangifte ten invoer gedaan van 350 "kleuren TV 14 inch". Overgelegd werd een certificaat, formulier A, nr. 4...259. De douanewaarde bedroeg f 93.026,--.
In alle gevallen was W. Ltd te Q de exporteur van de goederen en werd India als land van oorsprong vermeld. In de aangiften van 30 oktober 1992 en van 2 november 1992 werd post 8528 10 73 van het Tarief van invoerrechten (GDT) vermeld en in de aangiften van 9 november 1992 en van 14 december 1992 post 8528 10 71 van het GDT. Telkens werd door vermelding van de code 142 aanspraak gemaakt op toepassing van een preferentie in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). Het conventionele tarief bedroeg 14% van de douanewaarde en het preferentiële tarief 0%.
2.2. Een "Mission Report" van C van de Commissie van 26 november 1992, luidt, voor zover van belang, als volgt:
" Introduction
A Mission of the European Community was conducted in India from 12 November 1992 to 27 November 1992 in respect of colour televisions (CTV's) exported to the European Community under the provisions of the Generalised System of Preference (GSP). The purpose of the mission was to verify, in conjunction with the appropriate Indian authorities, that the exported CTV's fulfilled the GSP rules of origin requirements.
(...)
Findings
The circumstances concerning eligibility of CTV's for preferential treatment under the GSP varied from manufacturer to manufacturer but the areas of non-compliance may be summarised under the following headings:
(a) use of imported 14" CPTs described as originating in India.
(b) use of 14" and 20" CPTs manufactured in India which do not qualify in their own right for GSP originating status.
(c) use of imported transistors described as indigenous.
(d) issue of GSP certificates of origin Form A requested by the principal exporter some days or weeks after the shipment of goods.
Details of the findings in respect of each manufacturer are contained in the annexed enclosures.
Conclusion
On the basis of the verifications carried out the bulk of the CTV's exported to the European Community, as identified on the attached schedules, do not meet the GSP origin requirements as laid down in E.C. Regulation 693/88. The relevant GSP certificates were issued on the basis of false or inaccurate information provided by the manufacturers and should therefore be cancelled by the competent authorities. Details of the relevant certificates identified to date are contained in the schedule at enclosure 2.
(...)
Enclosure 6
Verification of GSP origin status of CTV's exported to the European Community by W Ltd,Q.
(...)
Findings
(a) 14" CTV's
(...)
- the Samtel 14" CPT's used since February 1992
do not qualify for GSP origin and therefore the
value of the non-originating component exceeds
40%.
- further enquiries have still to be made concerning
the origin of the transistors used, particularly
for the CTV's manufactured with imported CPT's.
Conclusion
(...)
Some 14" CTV's exported to EC by W Electroniks Ltd, since February 1992 contained ineligible CPT's manufactured by Samtel. Identification of these consignments will require further investigation.
The relevant certificates which have been identified at this date are listed at W 1.".
2.3. Een brief van P van de ambassade van India in Brussel van 9 september 1994, gericht aan de Europese Commissie, luidt, voor zover van belang, als volgt:
"I am writing with reference to your letters No. 007119 of 21 April 1994 and No. 010989 of 4 July 1994 regarding the GSP admissibility of colour televisions manufactured in India and exported to the European Community.
I have now been advised by the Ministry of Commerce, Government of India, to convey to the Commission that the GSP Certificates issued in respect of CTVs exported by W Electronics (15886 units) in 36 consignments between May 1991 and October 1992 (...) have been withdrawn, as per details indicated below:
(a) W : See the annexure attached to this
letter.
(...)
We do expect that with this action we could consider cases in respect of the earlier consignments by W (...) as closed.
Exports of 14" coulour televisions to EC by W Ltd.
Date Cert.No Size Qty Exp Importer
17.09.1992 4...046 14 Inch 650 W Crown/Ger/PT
17.09.1992 4...047 14 Inch 650 W Crown/Ger/PT
17.09.1992 4...048 14 Inch 650 W Crown/Tok/PT
12.10.1992 4...259 14 Inch 350 W Crown/Ger/PT".
2.4. De sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling is als volgt gemotiveerd:
"In 1992 werden door u aangiften ten invoer tot verbruik gedaan onder Im 4 nrs. ..,...,..., en ... van kleuren tv's 14 inch en kleuren televisietoestellen 28 cm. Uit het "mission report" en een aanvullend bericht van de Indiase autoriteiten aan de Europese commissie in Brussel is gebleken, dat de goederen vermeld op de bij de invoer overgelegde certificaten, forms A nrs EI 4625259, 4649046, 4649047 en 4649048, zijn ingetrokken, omdat de goederen niet voldoen aan de oorsprongscriteria zoals bepaald in de Verordening (EEG) nr. 693/88. In verband hiermede werden bij invoer ten onrechte geen invoerrechten in rekening gebracht.".
Met betrekking tot de aangiften nrs. ...001 en 3...02 werd als maatstaf voor de heffing niet de aangegeven douanewaarde aangenomen, maar de in bijgaande facturen aangetroffen transactieprijzen van respectievelijk
f 163.696,-- en f 164.240,--.
Tussen partijen is in geschil:
primair: of de inspecteur op goede gronden de onderhavige certificaten ongeldig heeft geacht, subsidiair: of de uitnodiging tot betaling in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gedaan.
4. Het standpunt van belanghebbende
Primair
4.1. In de brief van de Indiase ambassade te Brussel wordt geen reden voor de intrekking vermeld.
In het overgelegde deel van het Mission report wordt in bijlage 6 met betrekking tot 14" kleurentelevisies van de fabrikant W Ltd te Q de conclusie getrokken dat verder onderzoek nodig is. De inspecteur beschikt niet over de in die conclusie genoemde lijst "W 1".
Er is geen resultaat van dit nader onderzoek overgelegd; zelfs staat niet vast dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden.
4.2. De onderhavige certificaten, formulier A, met nrs. 4...259, 4...046, 4...047 en 4...048, worden niet in dit deel van het Mission report genoemd.
Op basis van dit rapport kan aan de kleurentelevisies niet de Indiase oorsprong worden ontnomen.
De inspecteur heeft niet aangetoond dat de certificaten niet rechtsgeldig zijn afgegeven.
Belanghebbende heeft geprobeerd met behulp van een advocaat in India te achterhalen wat er met de certificaten aan de hand is. Bij brief van 5 juni 1996 heeft W Electronics medegedeeld dat de kleurentelevisies wel aan de oorsprongsvereisten hebben voldaan en dat bij haar weten de certificaten nooit zijn ingetrokken. Van de Indiase overheid is geen respons gekomen op het verzoek om informatie met betrekking tot die certificaten.
4.3. Volgens artikel 19 van de Verordening (EEG) nr. 693/88 dient de regeringsinstantie van het begunstigde land van uitvoer maatregelen te treffen om de oorsprong van de producten na te gaan en de overige gegevens van het certificaat te controleren. Voormelde verordening kent een procedure van controle achteraf in het kader van een administratieve samenwerking tussen de Lid-Staten en de begunstigde landen. Uit de stukken blijkt niet dat deze procedure is gevolgd.
De in casu gevolgde wijze, te weten het organiseren van een communautaire missie, die onderzoek ter plaatse uitvoert, kent de verordening niet, zodat de resultaten van die missie niet in acht mogen worden genomen.
4.4. Een besluit tot intrekking van certificaten kan alleen worden genomen door de instantie die ze heeft afgegeven, in casu de Export Inspection Council inQ. De brief van de Indiase ambassade heeft niet die rechtskracht, zodat niet vaststaat dat de certificaten zijn ingetrokken. Niet is aangetoond dat de kleuren-televisies daadwerkelijk niet aan de oorsprongsvereisten hebben voldaan.
4.5. De inspecteur heeft in de zaak 0164/95 TC bij het vertoogschrift een brief van de Indiase ambassade van 4 november 1993 overgelegd, waarin wordt medegedeeld dat ten aanzien van die certificaten een controle a posteriori heeft plaatsgevonden en dat daarbij die certificaten geldig zijn bevonden. Het percentage van goederen met een andere oorsprong bleef ruim onder de 40%. Het sub 2.3. vermelde onderzoek is slechts een inleidend onderzoek geweest, dat niet zo diepgaand was dat ten aanzien van alle 14-inch kleurentelevisies is bekeken of aan de oorsprongsvereisten werd voldaan. In dit licht bezien is niet duidelijk waarop de sub 2.4. genoemde brief is gebaseerd.
4.6. Op grond van al het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de rechtsgeldigheid van de certificaten niet wordt aangetast door het summiere en onvolledige rapport van de communautaire onderzoekscommissie en het ongemotiveerde bericht van de Indase ambassade te Brussel, zodat er onvoldoende grondslag voor navordering is.
Subsidiair
4.7. De boeking achteraf is in dit geval in strijd met het beginsel van rechtszekerheid en rechtsbescherming gedaan, omdat, nu niet duidelijk is waarom de certificaten zouden zijn ingetrokken, verhaal door belanghebbende op de leverancier in India niet mogelijk is. De belangen van belanghebbende zijn geschaad nu zij zich tegen de intrekking niet kan verweren.
In het besluit van de Raad van 28 mei 1996, 96/C 170/01, wordt overwogen dat zich in het kader van preferentiële regelingen in de besluiten van de autoriteiten van derde landen onregelmatigheden kunnen voordoen, die alleen kunnen worden rechtgetrokken door de de douaneschuld toe te rekenen aan economische subjecten in de Gemeenschap, die daarvan redelijkerwijs geen weet kunnen hebben. Ook de Raad vindt dat er omstandigheden kunnen zijn waarin het onredelijk en onbillijk is om van een dergelijk economisch subject, zoals belanghebbende er ook een is, een heffing op te leggen.
In casu is van zulk een geval sprake, nu niet duidelijk is waarom aan de goederen de Indiase oorsprong niet kan worden toegerekend.
4.8. Blijkens de hiervoor genoemde brief van de Indiase ambassade van 4 november 1993 hebben de Indiase autoriteiten eerst een onderzoek ingesteld en daarbij de oorsprong bevestigd. Zij zijn kennelijk daar op teruggekomen.
De Indiase autoriteiten kunnen daarom worden aangemerkt als de bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (CDW), die een vergissing hebben gemaakt op grond waarvan ten tijde van het doen van de aangiften niet is geheven.
4.9. Op grond van hetgeen sub 4.7. en 4.8. is gesteld dient de navordering achterwege te blijven.
5. Het standpunt van de inspecteur
Primair
5.1. Uit het bericht van de Indiase autoriteiten en uit het "mission report" blijkt onomstotelijk de ongeldigheid van de certificaten. Er is niet voldaan aan de vierde eis van bijlage III bij de Verordening (EEG) no. 693/88, dat alle gebruikte transistors van post 8541 van Indiase oorsprong zijn. Daarom zijn de goederen niet van Indiase oorsprong, kan er geen preferentiële regeling worden toegepast en is ingevolge artikel 220, lid 1, CDW het aanvullend in te vorderen bedrag geboekt.
Verwezen wordt hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 1996, gevoegde zaken nrs. C-153/94 en C-204/94, UTC 1998/39*, waarbij werd overwogen dat, indien bij een controle a posteriori - daaronder begrepen die van een communautaire onderzoekscommissie - niet kan worden bevestigd dat de oorsprongsregels zijn nageleefd, moet worden geconcludeerd dat het certificaat en het preferentieel tarief ten onrechte zijn toegekend.
In casu kon zulks niet worden bevestigd, omdat er immers nog nader onderzoek moest plaatsvinden.
Een controle a posteriori kan ook op een andere wijze dan volgens de in artikel 13 en 27 van de Verordening (EEG) nr. 693/88 omschreven procedure plaatsvinden. Belanghebbende is door de in casu gevolgde wijze van onderzoek door een missie van de Europese Gemeenschap niet in een nadeliger bewijspositie terechtgekomen.
Door het overleggen van het mission report en de ongeldigverklaring door de Indiase autoriteiten is aannemelijk gemaakt dat de onderhavige goederen niet hebben voldaan aan de oorsprongsvereisten. De inspecteur heeft aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
5.2. Inherent aan het systeem van controle a posteriori in het kader van de Verordening (EEG) nr. 693/88 is dat de autoriteiten van de EG uitgaan van de bevindingen van de buitenlandse autoriteiten, behoudens indien er reden is om daaraan te twijfelen. In dit geval is daarvan geen sprake.
De exporteur dient zich te wenden tot de autoriteiten van het begunstigde land, indien zij afwijken van de door hem verstrekte gegevens. Ook belanghebbende had door een schriftelijk verzoek aan de Indiase autoriteiten tegen de ongeldigverklaring in het geweer kunnen komen. Of dit in dit geval ook is gebeurd, is niet gebleken. Het staat niet onomstotelijk vast dat de Indiase autoriteiten daadwerkelijk brieven met daarin een verzoek om uitleg over de intrekking van de certificaten hebben ontvangen. Evenmin staat vast dat zij, zo deze brieven door belanghebbende zijn verzonden, daar niet op hebben gereageerd.
5.3. De interpretatie die de Tariefcommissie geeft aan artikel 94, lid 3, van de Uitvoeringsverordening van het CDW (UCDW) c.q. 27, lid 2, van de Verordening (EEG) nr. 693/88 gaat eraan voorbij dat is beoogd de autoriteiten, die een certificaat hebben afgegeven, te bewegen een duidelijk standpunt ten aanzien van de oorsprong van de goederen in te nemen; niet is bedoeld de Lid-Staten een controlemogelijkheid op de echtheid van de certificaten te verschaffen. Gelet ook op artikel 19 van de Verordening (EEG) nr. 693/88 en artikel 80 UCDW vindt de controle van de door de exporteur verstrekte gegevens plaats door de autoriteiten van het land van uitvoer.
Subsidiair
5.4. De certificaten, formulier A, zijn niet ten tijde van de invoer uitdrukkelijk als geldig aangemerkt; er is daaromtrent geen controle uitgevoerd.
Belanghebbende is als aangever verantwoordelijk voor het doen van een juiste aangifte (zie het arrest van het Hof van Justitie van 13 november 1984, gevoegde zaken 98/83 en 230/83, UTC 1985/26*). Indien bij een controle achteraf blijkt dat een certificaat ongeldig is, is zij, ook al is zij te goeder trouw, voor de, door het vervallen van de preferentie ontstane, douaneschuld aansprakelijk. Er is geen sprake van een vergissing van de douaneautoriteiten; derhalve is er geen mogelijkheid om ingevolge artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW van boeking achteraf af te zien.
6.1. Bij de sub 2.3. vermelde brief is door de ambassade van India namens het Ministerie van Economische Zaken van dat land mededeling gedaan dat de onderwerpelijke certificaten zijn ingetrokken. Niet gesteld of gebleken is dat die mededeling niet door een daartoe bevoegde autoriteit in India is gedaan. De inspecteur was gerechtigd om louter op basis van deze mededeling de procedure tot navordering van de niet-geheven rechten in te leiden. Verwezen wordt daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 1997, nr. C-97/95, UTC 1998/12*. Hieraan kan de omstandigheid dat het certificaat niet in het "mission report" wordt genoemd, niet afdoen. Ook de door de gemachtigde naar voren gebrachte sub 4.1. vermelde punten van kritiek op het rapport kunnen de betekenis welke aan de brief van de ambassade toekomt niet teniet doen.
6.2. De douanerechten hebben een exclusieve Europeesrechtelijke grondslag. De voorwaarden waaronder van deze rechten moet worden afgezien zijn - voor zover hier van belang - limitatief opgesomd in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW.
Er is geen sprake van een vergissing van de bevoegde autoriteiten van het uitvoerende land, wanneer zij op basis van door de fabrikant of exporteur aangeleverde gegevens, die bij een algemene controle geloofwaardig lijken, in eerste instantie certificaten afgeven of aanvaarden. Gemotiveerd gesteld noch gebleken is dat de Indiase autoriteiten zelf een actieve bijdrage hebben geleverd bij het verzamelen van de oorspronkelijke gegevens van de certificaten. Niet is komen vast te staan dat die autoriteiten, terwijl zij alle noodzakelijke feitelijke gegevens kenden, de Indiase oorsprong hebben gecertificeerd op basis van een onjuiste uitlegging van de oorsprongsregels.
Derhalve is niet voldaan aan de bij artikel 220, lid 2, letter b, CDW gestelde voorwaarden.
6.3. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de uitnodiging tot betaling terecht is gedaan, zodat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen in raadkamer op 13 oktober 1998 door
mr. H.M.J.I. Steenbergen, voorzitter, mr. F.H.M. Possen, ondervoorzitter, H.J. Bokhorst, gewoon lid, dr. J. Heemskerk en mr. Th.J.G. van Berkum, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 13 oktober 1998.