2.19. Ten name van belanghebbende is voor het jaar 1992 en met als dagtekening 31 december 1994 een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.000,--. Tegen deze aanslag is belanghebbende in bezwaar gekomen door middel van een alsnog ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1992. In deze aangifte is als persoonlijk inkomen van belanghebbende een bedrag groot ƒ 22.292,-- vermeld en als persoonlijk inkomen van F, haar echtgenoot, een bedrag groot ƒ 22.040,--. Een inkomensbestanddeel groot ƒ 530.000,-- dat betrekking heeft op de verkoop van de aandelen in M B.V., te weten de helft van de verkoopprijs van de aandelen in M B.V. ad. ƒ 1.100.000,-- verminderd met het op die aandelen gestorte bedrag ad. ƒ 40.000,--, is in de bezwaarfase aan F toegerekend. De inspecteur heeft met dagtekening 8 december 1995 ten name van belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd naar een vastgesteld belastbaar inkomen van ƒ 555.652,--. In dit bedrag is de netto-opbrengst ad. ƒ 530.000,-- uit hoofde van de vervreemding van de aandelen M BV als inkomsten uit vermogen begrepen en belast tegen het progressieve tarief.
Geschil
In geschil is de vraag of het onder 2.20 genoemde bedrag groot ƒ 530.000,-- moet worden aange-merkt als inkomsten uit vermogen die onderworpen zijn aan het progressieve tarief dan wel als winst uit aanmerkelijk belang die onderworpen is aan het bijzonder tarief van 20%.
Standpunten van partijen
4.1. Namens belanghebbende zijn - kort samengevat - de volgende standpunten ingenomen.
F en K zijn van plan geweest om zelf de exploitatie van hotel M ter hand te nemen. Uit de rapporten van T en van het IMK volgt dat de onroerende zaken een waarde hadden van ongeveer ƒ 3.200.000,-- en dat de tot het vermogen van M B.V. behorende exploitatierechten een waarde hadden van ongeveer ƒ 1.500.000,--. Met deze zakelijke waarden stemt de toerekening overeen van het bedrag van in totaal ƒ 4.500.000,-- dat O Ltd. Middels Y voor zowel de onroerende zaken als de aandelen in M B.V. wenste te betalen.
4.2. Ter zitting heeft gemachtigde nog het volgende toegevoegd.
De taxatie van T is uitgebracht in verband met procedures betreffende de levering van hotel M door L B.V. Mij is niet bekend hoe de tussen G B.V. en M B.V. i.o. overeengekomen huur is bepaald. Of O Ltd. de uiteindelijk belanghebbende is bij Y is mij niet bekend. Ik vermoed dat cc belanghebbende is in die vennootschap. H heeft zijn aandelen in G B.V. in 1985 aan F en K overgedragen. Met betrek-king tot de in de huurovereenkomst tussen G B.V. en M B.V. i.o. opgenomen ontbindende voorwaarde meen ik dat partijen niet de intentie hadden om die overeenkomst te laten vervallen. Deze huurovereenkomst is gecontinueerd. De huurovereenkomst met N is in het voorjaar van 1992 opgezegd. Mijn cliënt beschikt niet over correspondentie met N. Op de vraag waaruit is af te leiden dat M B.V. de huurovereenkomst met M B.V. i.o. heeft bekrachtigd blijf ik het antwoord schuldig. Wellicht zou in de akte betreffende de levering van hotel M aan Y de verhuur van dat pand moeten zijn vermeld. Voor het begrip van de overeenkomsten met Y is de positie van H belangrijk. H zou als mede-aandeelhouder van G BV hebben geprotesteerd als ƒ 1,1 miljoen uit die vennootschap uitsluitend naar F en K zou zijn gegaan. Y had er geen belang bij om teveel van de in totaal voor het pand en de aandelen betaalde prijs aan de aandelen toe te rekenen, omdat zij daardoor afschrijvingspotentieel zou prijsgeven. Op dit moment is O Ltd. nog steeds de huurder van Hotel M.
4.3. De inspecteur heeft - kort samengevat - het volgende standpunt ingenomen.
De aan de aandelen M B.V. toegerekende prijs is niet reëel. Het door Y voor de verwerving van de aandelen M B.V. en Hotel M betaalde bedrag van ƒ 4.500.000,-- dient volledig aan Hotel M te worden toegerekend. Dat M B.V. het voornemen had om Hotel M te gaan exploiteren wordt door mij betwist. Uit de openingsbalans van M B.V. blijkt daarvan ook niets. Het is ook niet M B.V. i.o. geweest die een studie-opdracht heeft verstrekt aan het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, maar G B.V.
4.4. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende toegevoegd.
Als mogelijke aandeelhouders van Y komt cc in beeld, maar ook W of wellicht F. Nergens blijkt uit dat H bij de verkoop van hotel M betrokken is geweest. Uit de omstandigheid dat Y de aandelen M B.V. voor ƒ 40.000,-- heeft gewaardeerd leid ik af dat zij niet van plan is geweest aan die aandelen een waarde van ƒ 1.100.000,-- toe te kennen.