ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7812

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/3796
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Ballegooijen
  • J. van der Ouderaa
  • M. Rijkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en boete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 1999 uitspraak gedaan in een beroep van belanghebbende X tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De navorderingsaanslag was opgelegd door het Hoofd van de Belastingdienst / Ondernemingen te P, en betrof een bedrag van f. 31.200 aan belasting/premie, verhoogd met heffingsrente en een boete. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij geen voordeel heeft genoten en dat de navorderingsaanslag niet tijdig is opgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 1986 aandelen heeft gekocht van F en dat hij bij beëindiging van zijn dienstverband bij E B.V. niet verplicht was deze aandelen terug te geven. Het Hof oordeelt dat belanghebbende zijn recht op betaling van de koopsom van f. 52.000 voor de aandelen prijs gaf tegenover het bevrijd worden van een schuld van dezelfde omvang. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van genoten voordeel en verklaart het beroep gegrond. De navorderingsaanslag en de boete worden vernietigd, en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

98/3796
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst / Ondernemingen te P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ontvangen op
20 augustus 1998, welk beroepschrift is aangevuld bij brief van 2 december 1998. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 4 augustus 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1991. De navorderingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van f. 31.200 aan belasting/premie, verhoogd met een bedrag van f. 6.227 aan heffingsrente en een boete van f. 31.200, waarvan f. 23.400 is kwijtgescholden. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van primair de navorderingsaanslag, subsidiair de boete.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep.
Ter zitting van 29 juni 1999 zijn verschenen namens belanghebbende A, tot haar bijstand vergezeld van belanghebbende en B, en namens verweerder C. Ieder der partijen heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota's worden tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was sinds 1959 in dienst van D casu quo haar rechtsvoorgangster en is op 1 oktober 1990 vervroegd uitgetreden. Belanghebbende was voorts directeur van E B.V., een joint-venture van D en F. Bij overeenkomst van 1 september 1986 heeft belanghebbende van F gekocht en in eigendom aanvaard alle geplaatste 208 aandelen van f 250 nominaal in de te Q gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid G B.V. voor een koopsom van f. 52.000.
Blijkens een nadere overeenkomst van dezelfde datum tussen F, belanghebbende en E B.V. zijn deze partijen onder meer overeengekomen dat belanghebbende erkent de hiervoor bedoelde koopsom van f. 52.000 schuldig te zijn aan F, dat over de koopsom een rente wordt vergoed in onderling overleg vast te stellen en dat voorshands geen rente is verschuldigd. Tevens werd overeengekomen dat belanghebbende zich verplicht de aandelen G B.V. aan E B.V. dan wel een door deze vennootschap aan te wijzen derde aan te bieden voor de vaste koopsom van f. 52.000, vermeerderd met eventueel achterstallige rente, in welk geval E B.V. zich verbindt de koopsom te verrekenen met de schuld van belanghebbende aan F als bedoeld in de vorige volzin, en wel, voor zover te dezen van belang, bij beëindiging van het dienstverband van belanghebbende bij E B.V. om welke reden dan ook. De naam G B.V. is naderhand gewijzigd in H B.V.
2.2. In een schrijven van F van 28 maart 1991 aan belanghebbende wordt vermeld dat in verband met het beëindigen van de aktiviteiten van H B.V. de grondslag voor de overeenkomst van 1 september 1986 inzake de beschikkingsmacht van H B.V., waarin tevens een schuldverklaring voor een bedrag van f. 52.000 is opgenomen, is vervallen. Voorts wordt in vorenbedoelde brief vermeld dat de rechten van F overgaan op J en verklaart F dat de overeenkomst dd. 1 september 1986 hiermee is komen te vervallen. Het zichtbaar eigen vermogen van H B.V. bedroeg volgens de balans per 31 december 1990 f. 457.163 negatief. Het verlies van H B.V. is gefinancierd door F.
2.3. Belanghebbende heeft de aangifte 1991 laten verzorgen door een belastingconsulent, die voor de aangifte van belanghebbende gebruik maakte van de Uitstelregeling belastingconsulenten. De standaard uitsteltermijn voor belastingconsulenten bedraagt elf maanden. De aangifte is door belanghebbende ondertekend op 17 december 1992. De bestreden navorderingsaanslag is gedagtekend 29 november 1997.
3. Geschil
Tussen partijen is primair in geschil of belanghebbende een voordeel ad f. 52.000 heeft behaald als loon uit vroegere dienstbetrekking doordat hij bij het beëindigen van zijn dienstverband de aandelen H B.V. niet hoefde terug te leveren maar ook de schuldig gebleven koopsom van f. 52.000 niet meer hoefde te voldoen, en voorts, zo al sprake is van een dergelijk voordeel, of dat voordeel is genoten in 1990, zoals belanghebbende meent, dan wel in 1991, zoals verweerder stelt.
Verder worden partijen verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd. Belanghebbende is van oordeel dat verweerder niet meer bevoegd was de navorderingsaanslag op te leggen, omdat de termijn waarbinnen deze navorderingsaanslag diende te worden opgelegd, ten tijde van het opleggen daarvan was verstreken vanwege het niet aan belanghebbende bekend zijn van het genoten uitstel voor de indiening van de aangifte, hetgeen verweerder bestrijdt.
Tot slot is de verhoging in geding. Belanghebbende is van mening , er van uitgaande dat er geen voordeel als bedoeld door verweerder is genoten, dat het niet in de aangifte vermelden van dit door de verweerder gestelde voordeel niet als schuld of grove onachtzaamheid kan worden gekenschetst, en dat de boete van - na kwijtschelding - f. 7.800 geheel dient te vervallen, terwijl verweerder van oordeel is dat belanghebbende wist of had kunnen weten dat hem een voordeel ten goede is gekomen en dat derhalve sprake is van grove schuld.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt overigens verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota's. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:
namens belanghebbende:
De rechten die F met betrekking tot H B.V. aan J heeft overgedragen, omvatte naast de vordering op haar ook het economisch belang bij de aandelen. Dat de juridische eigendom bij belanghebbende is gebleven, houdt verband met het feit dat H B.V. een zogenaamde turbo-B.V. was en met art. 20, lid 5 Wet op de vennootschapsbelasting. Het leek daarom beter om economisch belang en juridische eigendom gescheiden te houden. Inzake de belastingheffing bij J is uiteindelijk een compromis met de fiscus gesloten. De baten en lasten van H B.V. kwamen ten laste van het samenwerkingsverband tussen D en F. Formeel was belanghebbende in dienst van D. Per 1 oktober 1990 is belanghebbende met VUT gegaan. Tot 1 januari 1991 is hij directeur gebleven van E B.V., maar de nieuwe hoofdredacteur was al op 1 oktober 1990 met zijn werkzaamheden begonnen. Het bedrag van f. 52.000 is gelijk aan het nominale kapitaal van H B.V. Bij de aankoop in 1986 was het een lege B.V.
Omdat er al in 1990 afspraken zijn gemaakt over de aandelen H B.V., is belanghebbende van oordeel dat als er al een genietingsmoment valt aan te wijzen, dat in 1990 ligt.
Dat belanghebbende bij de latere overdracht van de juridische eigendom van de aandelen H B.V. f. 10.000 heeft ontvangen houdt verband met de naam. Belanghebbende had namelijk deze naam in privé gedeponeerd. Het bedrag van f. 10.000 heeft belanghebbende in overleg met zijn toenmalige belastingadviseur als winst uit aanmerkelijk belang aangegeven.
Ten aanzien van het uitstel van indiening van de aangifte stelt belanghebbende zich op het standpunt, dat ook al was zijn belastingconsulent op de hoogte van het verkregen uitstel, hij daarvan zelf in elk geval geen kennis droeg.
Met het woord putoptiecontract in de pleitnota wordt niet gedoeld op een zelfstandig contract maar op de nadere overeenkomst van 1 september 1986.
De stelling van verweerder, dat de latere verkoop van de aandelen voor f. 10.000 tot een verlies uit aanmerkelijk belang leidt, is onjuist. Als minimum verkoopprijs geldt immers de nominale waarde van de aandelen.
verweerder:
Het voordeel bedraagt f. 52.000 omdat belanghebbende tot dit bedrag van een schuld is bevrijd. Dat H B.V. eind 1990 een negatief vermogen had is juist, maar is niet van belang. Ik blijf van mening dat, er vanuit gaande dat een voordeel van f. 52.000 is genoten, de latere verkoop voor f. 10.000 wel degelijk een verlies uit aanmerkelijk belang oplevert.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof zal in aansluiting op het beroepschrift eerst de primaire klacht van belanghebbende onderzoeken. Blijkens de nadere overeenkomst van 1 september 1986 tussen F, belanghebbende en E B.V. (hierna: optiecontract) was belanghebbende verplicht om de aandelen H B.V. aan E B.V. of een door deze vennootschap aan te wijzen derde aan te bieden voor een vaste koopsom van f. 52.000 onder meer bij het beëindigen van zijn dienstverband bij E B.V. om welke reden dan ook. Enerzijds hield dit een verplichting van belanghebbende in om bij het beëindigen van dit dienstverband de aandelen H B.V. aan te bieden, anderzijds een recht van belanghebbende om voor de aandelen een vaste koopsom te ontvangen van f. 52.000, eventueel verhoogd met achterstallige rente. Dat partijen tevens zijn overeengekomen om alsdan die koopsom te verrekenen met de schuld van belanghebbende aan F doet daaraan niet af. Deze verrekening betrof immers slechts de wijze waarop E B.V. de aan belanghebbende verschuldigde koopsom zou voldoen. Niet in geschil is dat op grond van de tussen belanghebbende en F gemaakte afspraken het optiecontract is komen te vervallen, dat belanghebbende dientengevolge werd ontslagen van de verplichting om de aandelen H B.V. over te dragen en de juridische eigendom daarvan kon behouden, en dat hij bevrijd werd van zijn schuld aan F. Evenmin is in geschil dat het economisch belang bij de aandelen H B.V. is overgegaan op J. Naar 's Hofs oordeel laten deze afspraken geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende zijn recht op betaling van een koopsom van f. 52.000 voor de aandelen prijs gaf tegenover het bevrijd worden van een schuld van dezelfde omvang, zodat , nu hij slechts juridisch aandeelhouder bleef van de aandelen en niet is gebleken dat daaraan enige waarde kan worden toegekend, van een door hem genoten voordeel krachtens voormelde afspraken geen sprake is. Het Hof voegt hier nog aan toe dat het feit dat belanghebbende bij de latere verkoop van de aandelen H B.V. een bedrag van f. 10.000 heeft ontvangen niet tot een ander oordeel leidt, gezien de niet door verweerder bestreden verklaring van belanghebbende dat voormeld bedrag door hem werd genoten vanwege het feit dat de naam H door hem in privé was gedeponeerd.
5.2. Het vorenoverwogene brengt mee dat het gelijk aan belanghebbende is.
5.3. Gelet op het sub 5.1 en 5.2.. overwogene behoeven de klacht van belanghebbende inzake het tijdstip van genieten, de subsidiaire klacht inzake het niet tijdig opleggen van de in geschil zijnde navorderingsaanslag en de klacht inzake de administratieve boete geen behandeling meer.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten op de voet van art. 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt de vergoeding berekend op f. 2.130 (A1: 1 en 3; factor 1,5).
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vernietigt de navorderingaanslag,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van
f. 2.130 en wijst de Staat aan die kosten aan belanghebbende te voldoen
en
- gelast verweerder het gestorte griffierecht ad f. 80 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 21 september 1999 door mrs. van Ballegooijen, van der Ouderaa en Rijkels, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.