ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7815

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/3610
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Holdert
  • B. Onnes
  • C. Kwantes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van WOZ-beschikking wegens onbevoegdheid van het college van Burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 1999 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking van de gemeente P. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A, had beroep aangetekend tegen de uitspraak van de gemeente, waarin de waarde van een onroerende zaak aan de a-straat 1 te R was vastgesteld op ƒ 553.000. De belanghebbende stelde dat de beschikking onjuist was, omdat de objectafbakening niet correct was. Het Hof constateerde dat de bestreden uitspraak was gedaan door een onbevoegd college van Burgemeester en wethouders, aangezien de bevoegdheid om een uitspraak te doen pas op 30 maart 1999 was overgedragen aan een aangewezen gemeenteambtenaar. Het Hof oordeelde dat, hoewel de uitspraak onbevoegd was, er geen reden was om aan te nemen dat de bevoegde ambtenaar een andere beslissing zou nemen. Om proceseconomie te bevorderen, besloot het Hof de uitspraak niet op die grond te vernietigen. Het Hof oordeelde verder dat de beschikking diende te worden vernietigd, omdat de waarde van de onroerende zaken afzonderlijk vastgesteld moest worden. De uitspraak leidde tot de vernietiging van de beschikking en het Hof gelastte de gemeente het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de rechters A. Holdert, B. Onnes en C. Kwantes, met mr. Van der Laan als griffier.

Uitspraak

98/3610
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 7 augustus 1998, ingediend door A (...) te Q als haar gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 15 juli 1998, betreffende de op grond van de Wet waardering onroerende zaken genomen beschikking met nummer 56, waarbij de waarde van a-straat 1 te R, aangeduid als WOZ-object nr. 0002809, is vastgesteld op ƒ 553.000 naar de waardepeildatum 1 januari 1994 voor het tijdvak 1 januari 1997 tot 1 januari 2001. Bij de thans bestreden uitspraak is, naar het Hof verstaat, het bij de beschikking in aanmerking genomen object gesplitst in a-straat 1 en a-straat 1 toren, waarvan de waarden nader zijn vastgesteld op respectievelijk ƒ 271.000 en ƒ 79.000. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 6 november 1998 van de gemachtigde.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de bij de beschikking vastgestelde waarde van a-straat 1 tot nihil dan wel tot ƒ 1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 3 september 1999 zijn verschenen namens belanghebbende A en namens verweerder mr. B, vergezeld van C en D. Partijen hebben ieder een tot de gedingstukken te rekenen pleitnota voorgedragen en overgelegd. Verweerder heeft kennis kunnen nemen van en kunnen reageren op de bij de pleitnota van de wederpartij gevoegde bijlagen. Gemachtigde van belanghebbende heeft kennis kunnen nemen van en kunnen reageren op het door verweerder overgelegde afschrift van artikel 13 van het - naar het Hof begrijpt - op 1 januari 1994 in de gemeente P geldende bestemmingsplan.
Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de bij het Hof onder kenmerknummer 98/1729, 98/3795 en 98/4831 geadministreerde beroepen, in verband waarmee eveneens ter zitting aanwezig waren mr. E. F, mr. G en H.
2. Beoordeling van het beroep
2.1.1. Uit de stukken blijkt dat de bestreden uitspraak is gedaan door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente P. Vanaf 2 april 1998 is slechts bevoegd tot het doen van een uitspraak: de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar. Nu een zodanige gemeenteambtenaar kennelijk pas op 30 maart 1999 is aangewezen, brengt zulks mee dat de bestreden uitspraak is gedaan door een onbevoegde en reeds daarom zou moeten worden vernietigd.
2.1.2. Het Hof is van oordeel dat er geen reden is om te veronderstellen dat de bevoegde ambtenaar die alsnog een uitspraak zou moeten doen, in materieel opzicht een andere beslissing zou nemen dan het college van Burgemeester en wethouders onbevoegdelijk heeft gedaan, gelijk partijen ter zitting ook hebben bevestigd. Op grond hiervan zal het Hof om redenen van proceseconomie de thans bestreden uitspraak niet op die grond vernietigen.
2.2. A-straat1, zoals bij de onder 1 vermelde beschikking als WOZ-object in aanmerking genomen, betreft een kerkgebouw en een kerktoren.
Vaststaat dat belanghebbende genothebbende krachtens eigendom is van het kerkgebouw en dat - in afwijking van de kadastrale registratie - de gemeente P dit genot heeft van de kerktoren. Dit brengt mee dat sprake is van twee onroerende zaken, waarvan de waarden bij afzonderlijk te nemen beschikkingen moeten worden vastgesteld. Het voorgaande brengt mee dat de onder 1 vermelde beschikking dient te worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond.
2.3. Het Hof gaat voorbij aan de grieven van belanghebbende tegen de in de uitspraak opgenomen waardevaststelling van het kerkgebouw, nu aan die waardevaststelling geen beschikking ten grondslag ligt. Deze waardevaststelling mist derhalve betekenis. Verweerder dient de waarde van het kerkgebouw bij beschikking alsnog vast te stellen, belanghebbende kan daartegen vervolgens bezwaar maken en zonodig tegen de uitspraak op dat bezwaar in beroep komen.
3. Proceskosten
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Het Hof overweegt hierbij nog dat zonder nadere gegevens niet kan worden aangenomen dat de gemachtigde van belanghebbende, is aan te merken als een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende derde. Een proceskostenveroordeling op de voet van het bepaalde in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken wordt om die reden achterwege gelaten.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vernietigt de beschikking en
- gelast verweerder het gestorte griffierecht ad ¦ 80 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 20 december 1999 door mrs. Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof eHHHHheeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht ƒ 160. Indien verweerder beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd van ƒ 630.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten