98/02653
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X, gevestigd te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd Bureau Heffingen van de gemeente P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ingekomen op 10 juni 1998, ingediend door diens gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 8 mei 1998, betreffende de ten name van belanghebbende genomen beschikking - verenigd op één biljet met een viertal niet in geschil zijnde beschikkingen - waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de kerk) naar de waardepeildatum 1 januari 1995 is vastgesteld op een bedrag van ƒ 1.726.000 voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Na bezwaar heeft verweerder bij de bestreden uitspraak de beschikking gewijzigd tot een waarbij voormelde waarde is verminderd tot ƒ 613.000.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de vastgestelde waarde tot uiteindelijk ƒ 327.600.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Met instemming van alle betrokken partijen is het beroep ter zitting van 3 september 1999 gelijktijdig behandeld met de beroepen welke bij het Hof zijn geadministreerd onder de kenmerken 98/1723 en 98/2651. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede verweerder. Gemachtigde voormeld heeft ter zitting een tot de gedingstukken te rekenen pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De kerk, gebouwd omstreeks 1886, heeft een oppervlakte van circa 700 m² en een inhoud van circa 9.800 m³. Het gebouw staat op een kavel grond met een oppervlakte van circa 1.500 m².
2.2. De waarde van de kerk, zoals door verweerder vastgesteld bij de bestreden uitspraak, is berekend aan de hand van de vervangingswaarde. Van een overzicht van deze berekening, welke berekening uitmondt in een uiteindelijke waarde van ƒ 613.000, behoort een kopie tot de gedingstukken.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de waarde van de kerk te hoog is vastgesteld, welke vraag belanghebbende bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4.2. Ter zitting is door belanghebbendes gemachtigde daar het volgende, zakelijk weergegeven, aan toegevoegd.
Bij de waardevaststelling van de kerk dient te worden uitgegaan van de zogenoemde benuttingswaarde, zoals onder meer ook is uitgewerkt in de arresten BNB 1996/250 en BNB 1997/2. Bij de berekening van de vervangingswaarde gaat het hierbij om het bedrag dat gemoeid zou zijn met het tot stand brengen van een gebouw dat voldoet aan de - op het huidige gebruik te baseren - behoeften van een kerkgenootschap aan een gebouw voor het houden van erediensten. Als uitgangspunt dient derhalve het huidige gebruik van de kerk te worden genomen. In het onderhavige geval dient in dat geval te worden uitgegaan van een oppervlakte van de kerk van 104 m², welke oppervlakte is gebaseerd op het gemiddeld aantal kerkgangers, te vermenigvuldigen met een bedrag van ƒ 3.000 per m² als zijnde de bouwkosten, hetgeen uitmondt in een waarde voor het kerkgebouw van ƒ 312.000. De waarde van de grond dient te worden vastgesteld op een bedrag van 104 m² x ƒ 150 = ƒ 15.600. Derhalve dient de totale waarde van de kerk te worden vastgesteld op een bedrag van ƒ 327.600.
4.3. Verweerder heeft ter zitting daartegenover gesteld, zakelijk weergeven, dat de waarde van de grond niet moet worden bepaald aan de hand van de zogenoemde benuttingswaarde doch dat dient te worden uitgegaan van de oppervlakte van de werkelijk aanwezige grond welke tot het object behoort.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Met betrekking tot de waardebepaling van het kerkgebouw overweegt het Hof dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld, zoals hierboven onder 4.2 vermeld, dat de vervangingswaarde van het kerkgebouw moet worden gesteld op het bedrag dat gemoeid zou zijn met het tot stand brengen van een gebouw dat voldoet aan de huidige behoeften van het kerkgenootschap aan een gebouw voor het houden van zijn erediensten en andere kerkelijke activiteiten. Naar het oordeel van het Hof is dit standpunt niet in strijd met het geldende recht, gelet ook op het bepaalde in artikel 4, derde lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling), welke bepaling als volgt luidt:
"Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet, voor kerkgebouwen en andere onroerende zaken met cultuurhistorische betekenis wordt een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenstemt met de benuttingswaarde van die onroerende zaak."
Nu verweerder de door belanghebbende aangevoerde berekening op dit punt, zoals vermeld onder 4.2, op geen enkele wijze heeft bestreden en het Hof deze berekening niet onredelijk voorkomt, zal het Hof de waarde van het kerkgebouw conform belanghebbendes berekening vaststellen op ƒ 312.000.
5.2. Met betrekking tot de waarde van de grond overweegt het Hof het volgende. Artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling luidt, voor zover van belang, als volgt:
"De vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet, wordt berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende zaak op te tellen de waarde van de opstal van de onroerende zaak. De waarde van de grond wordt bepaald door middel van een methode van vergelijking als bedoeld in het eerste lid, onder a, rekening houdend met de bestemming van de zaak. (...)"
Het Hof leidt uit deze bepaling af dat bij de waardebepaling van de grond de benuttings-waarde geen rol speelt, mede gelet ook op de omstandigheid dat de methode van de benuttingswaarde wel genoemd wordt in het derde lid artikel 4 van de Uitvoeringsregeling, waarin is bepaald hoe de waarde van de opstal wordt berekend, doch niet in het eerste lid van dit artikel, waarin is bepaald hoe de waarde van de grond berekend wordt. Aldus moet naar ’s Hofs oordeel bij de waardebepaling van de grond worden uitgegaan van de totale hoeveelheid grond welke tot het object behoort en niet slechts van de ondergrond van de opstal, waar belanghebbende van uitgaat. Mitsdien verwerpt het Hof belanghebbendes stelling in dezen.
Gelet op het door verweerder ingebrachte overzicht als bedoeld onder 2.2 stelt het Hof de waarde van de grond vast op ƒ 150 per m², dat is voor de gehele kavel van 1.500 m² dus ƒ 225.000.
5.3. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de slotsom dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en dat de beschikking moet worden gewijzigd tot een waarbij de waarde van de kerk wordt vastgesteld op een bedrag van ƒ 312.000 (zie 5.1) + ƒ 225.000 (zie 5.2) = ƒ 537.000.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, nu daaromtrent niets is gesteld of gebleken.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- wijzigt de beschikking tot een waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z wordt vastgesteld op ƒ 537.000, en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad ƒ 80 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 12 november 1999 door mrs. Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr. Berns als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is in verband met afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigdvan ƒ 630.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.