97/21708
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de afdeling Centrale financiële zaken van de gemeente Hoorn, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 25 november 1997 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door haar gemachtigde. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 21 oktober 1997 betreffende de door belanghebbende op aangifte betaalde parkeerbelasting voor een bedrijfsparkeervergunning voor het jaar 1997. Het beroepschrift is aangevuld bij schrijven van 30 april 1998.
De betaalde parkeerbelasting beloopt f 519 en het daartegen gerichte bezwaar is bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en primair tot teruggaaf van de betaalde belasting, subsidiair tot vermindering van die belasting tot een bedrag van f 32,40.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 26 februari 1999 zijn verschenen vorengenoemde gemachtigde van belanghebbende, alsmede verweerder.
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, alsmede een fotokopie van de uitspraak van dit Hof van 10 november 1998, nr. 97/21720, en verweerder heeft overgelegd fotokopieën van twee uitspraken van dit Hof van 18 september 1998, nrs. P96/5508 en P96/5518 en van een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 december 1998, nr. BK-98/00671. De wederpartij heeft van alle overgelegde stukken kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten. Alle genoemde stukken worden tot de gedingstukken gerekend.
De zaak is ter zitting behandeld tegelijkertijd met het beroepschrift dat bij het Hof is geadministreerd onder nummer 97/21718.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 14 januari 1997 aangifte gedaan van de parkeerbelasting ter zake van het parkeren met de haar verleende parkeervergunning nr. 0161 voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. Tevens werd parkeerbelasting ten bedrage van f 519 voldaan.
2.2. Op 7 februari 1997 heeft de gemachtigde van belanghebbende tegen de voldane parkeerbelasting bezwaar gemaakt.
3. Verordeningen
3.1. Op 10 december 1996 heeft de raad van de gemeente Hoorn de Parkeerverordening 1997 vastgesteld, op 23 december 1996 gepubliceerd in Gemeenteblad 1996-18 en in twee in Hoorn verschijnende gratis huis-aan-huisbladen.
Deze verordening houdt onder meer het volgende in:
Afdeling I. Definities en begripsomschrijvingen.
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
...
i. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die ...
3. van gemeentewege is gemarkeerd voor het parkeren door vergunninghouders;
j. vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;
k. vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning als bedoeld in deze verordening is verleend;
...
Afdeling II. Plaatsen voor vergunninghouders; vergunningen en vergunningbewijzen.
Artikel 2
1. De gemeenteraad kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.
2. De gemeenteraad kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.
Artikel 3
1. Het college van burgemeester en wethouders kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.
2. Een vergunning kan worden verleend aan:
a. de eigenaar of houder van een voertuig wanneer deze woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, te noemen bewonersvergunning;
b. de eigenaar of houder van een voertuig wanneer deze een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waarin belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een voertuig te parkeren, te noemen bedrijfsvergunning;
c. degene, die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, ten behoeve van het parkeren van het voertuig van degene die hem of haar bezoekt, te noemen bezoekersvergunning;
d. degene die bedrijfsmatig en tegen betaling nachtverblijf biedt aan personen, ten behoeve van het parkeren van het voertuig van die personen, te noemen toeristenvergunning;
e. de instelling die voor de uitoefening van de functie of taak structureel één of meer voertuigen in de gehele gemeente moet bezigen, welke voertuigen in het kader van die taakuitoefening niet te allen tijde op parkeerplaatsen waarvoor betaald-parkeren geldt benodigd is of zijn, voor het parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen, te noemen functionele vergunning;
f. de eigenaar of houder van een voertuig ten aanzien waarvan het bepaalde in de onderdelen a tot en met e geen toepassing kan vinden en die tijdelijk een voertuig moet parkeren op plaatsen als bedoeld in het eerste lid, te noemen incidentele vergunning;
g. de eigenaar of houder van een voertuig wanneer deze als werknemer werkzaam is bij een bedrijf gevestigd in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die alleen wil kunnen parkeren op het zogenoemde achterste deel van het Pelmolenpad en voor zover aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening, te noemen Pelmolenpadvergunning.
3. De eigenaar of houder van een voertuig die voldoet aan zowel de onder a. als onder b. van het tweede lid gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a. genoemde voorwaarde.
4. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een voertuig die niet voldoet aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.
...
Artikel 5
1. ...
2. De vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a van deze verordening bevat in ieder geval de volgende gegevens:
a. de periode waarvoor de vergunning geldt;
b. het gebied waarvoor de vergunning geldt;
c. de naam van de vergunninghouder en het kenteken of overige kenmerken van het voertuig waarvoor de vergunning is verleend.
3. De vergunningen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onderdelen b tot en met g van deze verordening bevatten in ieder geval de volgende gegevens:
a. de periode waarvoor de vergunning geldt;
b. het gebied waarvoor de vergunning geldt;
c. de naam van de vergunninghouder van het voertuig waarvoor de vergunning is verleend;
d. en bij een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2 onder e tot en met g ook het kenteken of overige kenmerken van het voertuig.
3.2. Op 10 december 1996 heeft de raad van de gemeente Hoorn onder de benaming AANWIJZING PARKEERGEBIEDEN een besluit vastgesteld, op dezelfde wijze gepubliceerd als de onder 3.1 genoemde verordening, waarbij binnen een gedeelte van de gemeente Hoorn, de plaatsen en tijdstippen zijn aangewezen waarop kan worden geparkeerd met gebruikmaking van een vergunning als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a en c, van de onder 3.1. genoemde verordening. Deze plaatsen en tijdstippen kunnen per vergunning verschillen. Met betrekking tot de plaatsen waar geparkeerd kan worden gaat het daarbij in het bijzonder om de verdeling van het betaald-parkerengebied in een deel genoemd "Centrum" en een deel genoemd "Oost".
3.3.1. Eveneens op 10 december 1996 heeft de raad van de gemeente Hoorn de Verordening parkeerbelastingen 1997 vastgesteld, op dezelfde wijze gepubliceerd als de onder 3.1 genoemde verordening. Deze verordening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de
volgende belastingen geheven:
...
b. een belasting terzake van een van gemeente-
wege verleende vergunning voor het parkeren
van een voertuig op de in die vergunning
aangegeven plaats en wijze.
...
Artikel 7 Tarief, tijdvak en maatstaf van hef-
fing
Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van hef-
fing zijn vermeld in de bij deze verordening
behorende en daarvan deel uitmakende tarieventa-
bel.
3.3.2. De bij de verordening, bedoeld onder 3.3.1, behorende tarieventabel 1 houdt onder meer het volgende in:
Omschrijving Per tijds- Bedrag
eenheid
...
2. Het tarief voor het ver-
lenen van een vergunning voor
het parkeren op een vergunning-
houdersplaats als bedoeld in
artikel 2, onderdeel b,
bedraagt:
a. voor een bewonersvergunning
als bedoeld in artikel 3, tweede
lid, onderdeel a, van de Par-
keerverordening 1997 ............... maand f 2,70
b. voor een bedrijfsvergunning
als bedoeld in artikel 3, tweede
lid, onderdeel b, van de Par-
keerverordening 1997:
1. van maandag tot en met
vrijdag van 08.00 tot 18.00
uur ............................. maand f 32,50
2. van maandag tot en met za-
terdag van 08.00 tot 18.00 uur,
alsmede donderdagavond van
18.00 tot en met 21.00 uur ...... maand f 43,25
c. voor een bezoekersvergunning
als bedoeld in artikel 3, tweede
lid, onderdeel c, van de Parkeer-
verordening 1997:
1. per jaar ................................ f 19,50
2. per kwartaal ............................ f 4,90
d. voor een toeristenvergunning
als bedoeld in artikel 3, tweede
lid, onderdeel d, van de Parkeer-
verordening 1997:
1. van maandag tot en met vrijdag
van 08.00 tot 18.00 uur ........ maand f 32,50
2. van maandag tot en met zaterdag
van 08.00 tot 18.00 uur, alsmede
donderdagavond van 18.00 tot en
met 21.00 uur ................... maand f 43,25
e. voor een functionele vergunning
als bedoeld in artikel 3, tweede lid,
onderdeel e, van de Parkeerverorde-
ning 1997:
1. per jaar.................................. f 19,50
2. per kwartaal ............................. f 4,90
f. voor een incidentele vergunning
als bedoeld in artikel 3, tweede lid,
onderdeel f, van de Parkeerverordening
1997:
1. per dag .................................. f 8,70
2. per week ................................. f 37,75
3. per maand ................................ f 135,00
g. voor een Pelmolenpadvergunning,
voor het achterste deel van het Pelmo-
lenpad en voor zover aangegeven op de
bij dit besluit behorende en als zodanig
gewaarmerkte tekening, als bedoeld in
artikel 3 tweede lid, onderdeel g van de
Parkeerverordening 1997:
1. van maandag tot en met vrijdag
van 08.00 tot 19.00 uur...........per jaar f 100,00
2. van maandag tot en met zaterdag
van 08.00 tot 19.00 uur, alsmede ... enz.
4. Geschil
In geschil is primair of het onder 2, onderdeel b, sub 2 bedoelde tarief van de onder 3.3.2 aangehaalde Tarieventabel voor houders van een bedrijfsparkeervergunning verbindend is, zoals belanghebbende betwist en verweerder staande houdt. Subsidiair stelt belanghebbende dat het hiervoor bedoelde tarief buiten toepassing moet blijven wegens schending van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (Bupo-verdrag), hetgeen verweerder betwist.
5. Standpunten van partijen
5.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5.2. Kort en zakelijk samengevat voert belanghebbende voor haar primaire stelling aan dat het tarief onverbindend is wegens strijd met het bepaalde in artikel 225, achtste lid, van de Gemeentewet, dat duidelijk aangeeft dat de tarieven van de parkeerbelasting de profijtgedachte op objectieve wijze tot uitdrukking moeten brengen. In casu is het tarief willekeurig vastgesteld, hetgeen in het bijzonder blijkt uit het tarief voor de bewonersvergunning enerzijds en de tarieven geldende voor de bedrijfsvergunningen anderzijds in relatie tot de uit de onder 3 genoemde voorschriften voortvloeiende verschillen in gebruiksmogelijkheden tussen beide soorten vergunningen.
Voor haar stelling dat artikel 26 van het Bupo-verdrag is geschonden voert belanghebbende aan er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de discriminatie van houders van bedrijfsvergunningen ten opzichte van houders van een bewonersvergunning. De discriminatie bestaat daarin dat sprake is van een buitenproportioneel tariefverschil.
5.3. Verweerder heeft, op dezelfde wijze samengevat, gesteld dat sprake is van verschillende vergunningen met eigen tarieven, welke onderling niet moeten worden vergeleken. Van een willekeurige vaststelling van de tarieven is geen sprake. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat het in verhouding lage tarief voor houders van een bewonersvergunning mede is ingegeven door de wens het gedeelte van Hoorn waar sprake is van betaald parkeren bewoonbaar te houden voor inwoners met een auto.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Met de onder 3.1 bedoelde verordening en de onder 3.2 bedoelde AANWIJZING PARKEERGEBIEDEN heeft de gemeente Hoorn maatregelen genomen in het kader van de parkeerregulering in die stad. Deze verordeningen staan niet ter beoordeling van de administratieve rechter in belastingzaken.
6.2. Blijkens het bepaalde in artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen, voor zover hier van belang, in datzelfde kader twee belastingen worden geheven, waaronder een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Voorts is in het achtste lid van dat artikel bepaald:
Het tarief van de in het eerste lid bedoelde
belastingen kan afhankelijk worden gesteld
van de parkeerduur, van de parkeertijd, van
de ingenomen oppervlakte en van de ligging
van de terreinen of weggedeelten.
6.3. De onder 6.1 bedoelde maatregelen en de onder 6.2 bedoelde wettelijke bepalingen beogen een effectieve parkeerregulering mogelijk te maken. Voor wat betreft de te heffen belasting betekent dit dat van het tarief van die belasting een prikkel moet kunnen uitgaan om een bepaald gewenst parkeergedrag te bevorderen, dan wel een ongewenst parkeergedrag te ontmoedigen.
6.4.1. Het Hof acht aannemelijk, gelijk verweerder heeft gesteld, dat de bewonersvergunning en het daarbij behorende tarief beoogt voor bewoners van het betaald-parkeren-gebied het parkeren van hun auto mogelijk te maken in de nabijheid van hun woning gedurende de tijd dat zij die auto in beginsel niet nodig hebben. Eveneens is aannemelijk dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, een niet te verwaarlozen deel van de bevolking van Hoorn op normale werktijden, tijdens welke de parkeerregulering het meest noodzakelijk is, buiten Hoorn werkzaam is en dan aldaar zijn auto's parkeert.
6.4.2. Eveneens is aannemelijk, zoals verweerder heeft gesteld, dat de bedrijfsvergunningen en de daarbij behorende tarieven beogen tijdens normale werktijden, tijdens welke de parkeerregulering het meest noodzakelijk is, bedrijfsauto's uit het parkeergebied te weren en, voor zover dat - naar het door de gemeente Hoorn te toetsen oordeel van de aanvrager - niet mogelijk is, het aantal daarvan te minimaliseren.
6.4.3. Het onder 6.3, 6.4.1 en 6.4.2 overwogene brengt naar het oordeel van het Hof met zich mee dat geoordeeld moet worden dat de gemeente Hoorn verschillende soorten vergunningen in het leven heeft geroepen om een effectieve parkeerregulering mogelijk te maken. Deze vergunningen hebben, hoewel zij alle beogen de nagestreefde parkeerregulering mogelijk te maken, ten doel verschillende groepen personen te beïnvloeden in hun parkeergedrag. Daarmee is in overeenstemming en de gemeente Hoorn heeft dat in redelijkheid dan ook kunnen doen, dat bij de onderscheiden vergunningen al dan niet betekenis is toegekend aan de in voornoemd artikel 225, achtste lid, Gemeentewet bedoelde factoren. Eveneens is daarmee in overeenstemming dat het tarief van de onderscheiden vergunningen - soms aanmerkelijk - van elkaar verschilt.
6.5. De door belanghebbende gesignaleerde tariefverschillen zijn niet zodanig groot, en de tarieven zijn in absolute bedragen niet zodanig dat op grond daarvan, en bij de op dit punt aan het Hof slechts toekomende marginale toetsing, geoordeeld kan worden dat die tarieven willekeurig zijn vastgesteld en dus onverbindend zouden zijn. De primaire stelling van belanghebbende en de daaraan verbonden conclusie tot teruggaaf van het gehele bedrag van f 519, dan wel het verschil ad f 486,60 met het bewonerstarief, moeten dan ook worden verworpen.
6.6. Het Hof verwerpt eveneens belanghebbendes subsidiaire stelling. Zoals onder 6.4.3 en 6.5 is overwogen heeft de gemeente Hoorn in redelijkheid tariefverschillen in het leven kunnen roepen en zijn deze tarieven niet naar willekeur vastgesteld. Dit impliceert dat van vergelijkbare gevallen geen sprake is, althans voor de verschillen in belastingheffing een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 11 juni 1999 door mrs. Holdert, Onnes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.