ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/2117
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van der Ouderaa
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en aftrekbaarheid van kosten in het kader van de Nedeco-regeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 september 1999 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996. Belanghebbende, een gepensioneerde consultant engineer, had aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 40.830, waarbij hij een bedrag van f 3.138 als aftrek ingevolge de Nedeco-regeling had opgevoerd. De Belastingdienst accepteerde deze aftrek niet en stelde het belastbare inkomen vast op f 49.718. Het Hof heeft de zaak behandeld op zittingen van 3 december 1998 en 16 september 1999.

Het Hof oordeelde dat uitgaven die uitsluitend voortvloeien uit de aard van de verrichte arbeid niet als uitgaven die mede met het persoonlijke leven samenhangen, kunnen worden aangemerkt. Dit betreft ook de verblijfskosten tijdens korte dienstreizen. Het Hof heeft vastgesteld dat kosten zoals vaccinaties, reis- en bagageverzekering, en andere gerelateerde uitgaven niet als persoonlijke uitgaven kunnen worden beschouwd, terwijl uitgaven voor voedsel, drank, en communicatie dat wel zijn. Het Hof heeft de DSA (Daily Subsistence Allowance) van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat 60% van deze vergoeding betrekking heeft op kosten die mede met het persoonlijke leven samenhangen.

De uitspraak van het Hof resulteerde in een vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen van f 48.623, en de Belastingdienst werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is gedaan door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, en mr. Van de Merwe als griffier, en is ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

98/2117
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, verweerder, gedagtekend 1 april 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996.
Het beroep is behandeld ter zittingen van 3 december 1998 en van 16 september 1999.
BESLISSING
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 48.623;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ¦ b; en
- gelast verweerder het griffierecht van f 80 aan belanghebbende te vergoeden.
GRONDEN
Belanghebbende, geboren in aaaa, is gepensioneerd en daarnaast werkzaam als consultant engineer. Hij heeft over het jaar 1996 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 40.830, waarbij onder de aftrekbare kosten een bedrag van f 3.138 als aftrek ingevolge de Nedeco-regeling is begrepen. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de aftrek ingevolge de Nedeco-regeling niet geaccepteerd en voorts enkele niet meer in geschil zijnde correcties aangebracht. Verweerder heeft het belastbare inkomen van belanghebbende vastgesteld op f 49.718.
Belanghebbende heeft in 1996 als a-deskundige gedurende 17 onderscheidenlijk 28 dagen ontwikkelings- en samenwerkingsprojecten bezocht in b-land en c-land. Hij ontving daarvoor een vergoeding van in totaal f 8.965 en, onder de naam Daily Subsistence Allowance of DSA, een onbelaste onkostenvergoeding van f 5.236. Het bedrag van f 8.965 is begrepen in de door belanghebbende in zijn aangifte opgenomen inkomsten uit arbeid. Niet in geschil is dat belanghebbende in aanmerking komt voor de toepassing van een forfaitaire aftrek als bepaald in de aanschrijving van de staatssecretaris van Financiën van 17 januari 1995, IFZ94/1042, BNB 1995/84 (hierna: de Nedeco-regeling). Deze aftrek bedraagt 35% van de ter zake van de uitzendingen verworven inkomsten uit arbeid, waarbij vergoedingen voor uitgaven die mede met het persoonlijke leven samenhangen volledig als inkomsten uit arbeid in aanmerking worden genomen. In geschil is of en, zo ja, in hoeverre de hiervoor bedoelde onkostenvergoeding betrekking heeft op uitgaven die mede met het persoonlijke leven samenhangen.
Belanghebbende stelt dat de hiervoor onder 0 bedoelde onkostenvergoeding betrekking heeft op de kosten van vaccinaties, reis- en bagageverzekering, aanvraag en verlenging visum, hotel, voedsel, drank, wassen kleding, taxi en ander vervoer, telefoon en andere communicatie, mineraalwater, luchthavenbelasting en fooien.
Belanghebbende heeft een geschrift overgelegd over de DSA. Dit geschrift luidt onder meer als volgt:
" This is an allowance which is intended to account for lodging, meals, gratuities and other expenses of United Nations travellers.
(...)
The rates are intended to relate to good commercial hotels and restaurants. An additional amount of 15 per cent (of the average hotel and meal cost) is included in the DSA rate to account for "incidental" expenses (tips, laundry, toiletries, etc.). "
Belanghebbende heeft voorts een brief van 19 maart 1998 overgelegd van een medewerker van het Bureau Internationale Contacten van de Faculteit B van de A-Universiteit. Deze brief luidt onder meer als volgt:
" De heer X ontving een onkostenvergoeding (daily subsistence allowance) van 110 US Dollar per dag ter dekking van de ter plaatse gemaakte zakelijke kosten. "
Belanghebbende heeft tevens een brief van 22 december 1998 overgelegd van de plaatsvervangend Directeur Bureau Buitenland van de A-Universiteit. Deze brief luidt onder meer als volgt:
" Bij de missies voor een termijn van korter dan zes maanden ontvangt de betreffende medewerker een zgn. Daily Subsistence Allowance. Deze DSA wordt vastgesteld (...) voor alle landen ter wereld door de United Nations en wordt regelmatig aangepast (...).
Deze DSA is een vergoeding voor de medewerker voor de door hem te maken kosten van levensonderhoud in het ontwikkelingsland. Deze kosten betreffen hotel/accommodatie, maaltijden en overige kosten (zoals, b.v. taxi-kosten, representatie, etc.). "
Verweerder heeft de door belanghebbende gegeven opsomming van kosten waarop de DSA betrekking heeft in algemene termen bestreden en er daarbij op gewezen dat belanghebbende geen betalingsbewijzen heeft overgelegd. Wat dit betreft is het Hof van oordeel dat in het kader van de Nedeco-regeling weliswaar vergoedingen voor uitgaven met een gemengd karakter voor de berekening van de grondslag van de forfaitaire aftrek moeten worden bijgeteld, maar dat dit niet inhoudt dat belanghebbende door middel van betalingsbewijzen aannemelijk dient te maken dat een vergoeding voor zover deze niet bestemd is voor uitgaven met een gemengd karakter ook overeenkomstig die bestemming is besteed. Mede gelet op de onder 0 bedoelde stukken acht het Hof aannemelijk dat de DSA betrekking heeft op de kosten van vaccinaties, reis- en bagageverzekering, aanvraag en verlening visum, hotel, voedsel, drank, wassen kleding, taxi en ander vervoer, telefoon en andere communicatie, mineraalwater, luchthavenbelasting en fooien.
Hierna zal het Hof de vraag beantwoorden of en in hoeverre de door belanghebbende ontvangen DSA betrekking heeft en is toegekend voor uitgaven die mede samenhangen met het persoonlijke leven. Verweerder heeft gesteld dat de kosten van hotels zijn aan te merken als uitgaven die mede met het persoonlijke leven samenhangen en tot steun van zijn stelling verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 2 december 1998, nr. 33.949, BNB 1999/25. Naar het oordeel van het Hof zijn uitgaven die uitsluitend worden veroorzaakt door de aard van de verrichte arbeid niet aan te merken als uitgaven die mede met het persoonlijke leven samenhangen. Uitgaven voor verblijfkosten tijdens dienstreizen van betrekkelijk korte duur, zoals die waarover het hier gaat, zijn, naar 's Hofs oordeel, niet aan te merken als uitgaven die mede met het persoonlijke leven samenhangen (Hoge Raad 5 juni 1996, nr. 31.398, BNB 1996/345). In het door verweerder vermelde arrest was, naar het Hof de gepubliceerde en door verweerder overgelegde tekst begrijpt, niet in geschil dat de in dat geval verstrekte vergoeding mede met het persoonlijke leven samenhangt, zodat de beslissing van de Hoge Raad niet van belang is voor het antwoord op de onderhavige vraag. Het Hof is dan ook van oordeel dat de kosten van een hotel voor zover die betrekking hebben op het verblijf en niet op voedsel en drank, niet zijn aan te merken als kosten die mede met het persoonlijke leven samenhangen. Dat in het onderhavige geval van dergelijke (additionele) hotelkosten sprake is leidt het Hof af uit de korte verblijfsduur van belanghebbende in b-land en c-land en overigens uit de aanwezigheid van een eigen woning in Nederland.
Met betrekking tot de overige uitgaven waarop de DSA betrekking heeft is het Hof van oordeel dat de kosten van vaccinaties, reis- en bagageverzekering, aanvraag en verlening visum, taxi en ander vervoer, luchthavenbelasting en fooien niet zijn aan te merken als kosten die mede met het persoonlijke leven samenhangen. De uitgaven voor voedsel, drank, wassen kleding, telefoon en andere communicatie en mineraalwater hangen naar het oordeel van het Hof wel mede samen met het persoonlijke leven.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat van de DSA 60% betrekking heeft op kosten die mede met het persoonlijke leven samenhangen. Verweerder heeft niet aangegeven welke verdeling naar zijn mening de juiste is, indien het Hof aannemelijk acht dat slechts een gedeelte van de DSA bestemd is voor kosten die mede samenhangen met het persoonlijke leven. Het Hof acht, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 0 en 0 is overwogen, de stelling van belanghebbende aannemelijk. Daaruit volgt dat f 3.142 (60% van f 5.236) van de DSA betrekking heeft op kosten die mede met het persoonlijke leven samenhangen. De forfaitaire aftrek ingevolge de Nedeco-regeling bedraagt dan f 4.237 (35% van f 8.965 + f 3.142). Deze aftrek moet, gelet ook op het bepaalde in punt 1.9 (slot) van de Nedeco-regeling, worden verminderd met het bedrag van de DSA voor zover die betrekking heeft op kosten die mede met het persoonlijke leven samenhangen, zodat per saldo f 1.095 (f 4.237 - f 3.142) aftrekbaar is. Het belastbare inkomen van belanghebbende bedraagt naar het oordeel van het Hof f 48.623 (f 49.718 - f1.095).
Nu het beroep gegrond is wordt verweerder veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures vermelde kosten zijn gemaakt dan de reiskosten voor het bijwonen twee zittingen te Amsterdam door belanghebbende, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op f b.
De uitspraak is gedaan op 30 september 1999 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ¦ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.