98/1382
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 31 maart 1998 ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ontvangen, gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 27 februari 1998., betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 38.864.
Het bezwaar tegen de aanslag is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aans1ag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 34.368.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 26 maart 1999 zijn verschenen belanghebbende en haar echtgenoot, alsmede namens verweerder A.F. Gerritsen.
Belanghebbende heeft kennis kunnen nemen van en kunnen reageren op de door verweerder overgelegde stukken, te weten een viertal vellen met gegevens uit zijn computerbestand met betrekking tot de opgelegde aanslag en een kopie uit een intern stuk met als kop ‘standpunten portefeuillehouder’.
Ter zitting is gelijktijdig behandeld het door de echtgenoot van belanghebbende ingestelde en bij het gerechtshof onder kenmerk 97/22151 geadministreerde beroep.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben een in 1992 geboren kind. Aan kosten van kinderopvang is in het onderhavige jaar f 6.292 betaald.
Het persoonlijk inkomen van belanghebbende, ad f 38.864, was in het onderhavige jaar lager dan dat van haar echtgenoot.
In haar aangifte voor de inkomstenbelasting heeft belanghebbende een bedrag van f 4.496 ter zake van kosten van kinderopvang als buitengewone lasten op haar onzuivere inkomen in mindering gebracht. Bij het regelen van de aanslag heeft de inspecteur het aangegeven belastbare inkomen ad f 34.368 met dit bedrag verhoogd.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende kosten van kinderopvang op haar inkomen in mindering kan brengen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Ter zitting zijn partijen bij hun standpunten gebleven.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Uitgaven ter zake van kinderopvang vormen ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1996, (de Wet) buitengewone lasten, indien en voor zover zij voldoen aan de daaromtrent gestelde voorwaarden.
5.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet worden ten aanzien van gehuwde belastingplichtigen de buitengewone lasten in aanmerking genomen bij de echtgenoot met het hoogste persoonlijke inkomen, zodat in het onderhavige geval de als buitengewone lasten aangemerkte uitgaven ter zake van kinderopvang niet op belanghebbendes inkomen in mindering kunnen worden gebracht.
5.3. Het stond de wetgever vrij de in artikel 5 van de Wet opgenomen regeling te treffen voor gehuwde belastingplichtigen. Van ongeoorloofde discriminatie ten opzichte van ongehuwd samenwonende belastingplichtigen is geen sprake nu beide categorieën niet als in alle opzichten gelijk vallen te beschouwen .
5.4. De wetgever heeft voor de ongehuwd samenwonende belastingplichtigen in artikel 46a, eerste lid, van de Wet de mogelijkheid gecreëerd onder omstandigheden de als buitengewone lasten aan te merken uitgaven in aanmerking te nemen op dezelfde wijze als ten aanzien van een gehuwde belastingplichtige en diens echtgenoot. Dit brengt evenwel niet mee dat voor laatst bedoelde categorie eveneens de mogelijkheid moet worden gecreëerd de voor gehuwden bestemde regeling buiten toepassing te laten.
5.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 31 augustus 1999 door mrs. Kwantes, Onnes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.