98/2797
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 25 mei 1998 van de Stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Bos en Lommer te Amsterdam, verweerder, betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen met dagtekening 10 april 1998.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 maart 1999.
BESLISSING
Het Hof
-. verklaart het beroep gegrond,
-. vernietigt de uitspraak waarvan beroep
-. vernietigt de naheffingsaanslag en
-. gelast verweerder het betaalde griffierecht ad ¦ 45 aan belanghebbende te vergoeden.
GRONDEN
1. De auto met kenteken AA-BB-00 stond op 10 april 1998 om 13.15 uur geparkeerd in de B-straat tegenover huisnummer 2 te Amsterdam. Ter zake van dit feit is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2. Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende overgelegde kopie van twee parkeerkaartjes, waaruit blijkt dat bij een betaalautomaat in de B-straat op 10 april 1998 om 10.05 uur f 5 parkeerbelasting is voldaan voor het parkeren tot 11.54 uur en om 10.30 uur f 5 voor het parkeren tot 12.19 uur. Het op die plaats en die tijdstippen geldende tarief bedroeg ¦ 2,75 per uur.
3. Belanghebbende stelt dat hij bij de aanvang van het parkeren van de auto f 5 aan parkeerbelasting heeft betaald, dat hij de parkeerduur wilde verlengen, dat hij om die reden nogmaals f 5 heeft betaald en dat hij de beide parkeerkaartjes naast elkaar zichtbaar achter de voorruit van de auto heeft gelegd. Verweerder heeft deze stellingen niet bestreden en het Hof acht ze aannemelijk.
4. Op 10 april 1998 gold in de gemeente Amsterdam de Verordening Parkeer-belastingen 1997 (hierna: de Verordening). Op grond van de Verordening wordt een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig. Voor de toepassing van de Verordening wordt, voor zover hier van belang, onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig. Blijkens de Verordening is de belasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, wordt zij geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet zij bij de aanvang van het parkeren worden betaald.
5. Bij de aanvang van het parkeren van de auto heeft belanghebbende een zodanig bedrag aan parkeerbelasting betaald dat hij kon parkeren tot 11.54 uur. De betaling om 10.30 uur dient te worden aangemerkt als het doen van een aanvullende aangifte en betaling van ter zake van dat parkeren verschuldigd geworden belasting. Anders dan verweerder betoogt heeft de tweede betaling betrekking op hetzelfde belastbare feit als de eerste, te weten het gedurende een aaneengesloten periode laten staan van de auto. Belanghebbende moet dus geacht worden voor dat belastbare feit f 10 parkeerbelasting te hebben voldaan. Nu de tweede betaling heeft plaatsgevonden voor het verstrijken van de parkeerduur waarop na de eerste betaling aanspraak bestond, kan ook de tweede betaling geacht worden bij de aanvang van het parkeren te hebben plaatsgevonden.
6. Gelet op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijks-belastingen, voor zover hier van belang, is voor naheffing van belasting die op aangifte behoort te worden voldaan slechts plaats, indien zodanige belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat belanghebbende parkeerbelasting heeft betaald voor het parkeren van de auto van 10.05 uur tot 13.43 uur. Daaraan doet niet af dat de betaalautomaat de aanvullende betaling heeft aangemerkt als een betaling ter zake van een nieuw belastbaar feit, hetgeen blijkt uit de "vertrektijd" van 12.19 uur, vermeld op het als tweede verkregen parkeerkaartje. Ten onrechte is dus om 13.15 uur een naheffingsaanslag opgelegd. Het beroep is gegrond.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aangezien niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
De uitspraak is gedaan op 9 april 1999 door mr. Onnes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door voornoemd lid en de griffier is ondertekend.
Voornoemd lid heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.