98/3285
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur der provinciale belastingen van de provincie Noord-Holland, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 17 juli 1998 een beroepschrift ontvangen. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 4 juni 1998 en verzonden op 5 juni 1998, betreffende de aan belanghebbende bij factuur van 12 december 1997 in rekening gebrachte leges. Die leges zijn geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. Verweerder heeft het in rekening gebrachte bedrag ad ¦ 24.463,95 ambtshalve verminderd tot ¦ 24.011,95. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar van belanghebbende tegen de heffing van dit bedrag aan leges ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van het geheven bedrag aan leges tot nihil.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft afgezien van het inzenden van een conclusie van dupliek.
Ter zitting van 25 mei 1999 is A verschenen namens verweerder. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is opgeroepen voor de mondelinge behandeling bij aangetekend verzonden brief van 23 april 1999.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende exploiteert te Z een autosloperij, waarvoor haar in 1989 vergunning was verleend. Uit onderzoek door de gemeente Z in oktober 1996 bleek, dat sedert het verlenen van de vergunning het bedrijf was gewijzigd en dat belanghebbende het bedrijf wilde uitbreiden. In verband hiermee zond de provincie Noord-Holland (hierna: de provincie) op 18 november 1996 aan belanghebbende een brief waarin haar werd verzocht een aanvraag in te dienen voor een uitbreidings- en revisievergunning. Een eerste concept-vergunningaanvraag werd op 20 december 1996 bij de provincie ingediend. Nadat een medewerker van de provincie op 8 juli 1997 het bedrijf had bezocht, diende belanghebbende op 28 augustus 1997 een tweede concept-vergunningaanvraag in. Op 13 oktober 1997 werd vanwege de provincie aan belanghebbende medegedeeld dat de definitieve vergunningaanvraag kon worden ingediend. Deze indiening vond plaats op 11 november 1997. De vergunning werd verleend op 25 september 1998.
2.2. In de provincie gold in 1997 de Legesverordening 1995 Provincie Noord-Holland, vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland (hierna: P.S.) bij besluit van 17 november 1994, nr. 84, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 14 december 1994, nr. 94-010012, en gepubliceerd in het Provinciaal blad op 21 december 1994 onder nummer 101 (hierna: de Verordening). Bij de Verordening behoort een tarieventabel, welke laatstelijk is gewijzigd bij besluit van P.S. van 4 november 1996, nr. 78, gepubliceerd in het Provinciaal blad op 22 november 1996 onder nummer 60 (hierna: de Tarieventabel).
2.3. Ter zake van de onder 2.1 vermelde, op 11 november 1997, ingediende aanvraag zijn leges geheven op de voet van Hoofdstuk 2, letter A, aanhef en punt 4.2, onder e, van de Tarieventabel. In die bepaling is het tarief opgenomen ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in Hoofstuk 8 (Inrichtingen) van de Wet milieubeheer, voor het bewerken, opslaan, verwerken of vernietigen van 5 of meer autowrakken.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de afschaffing met ingang van 1 januari 1998 van de heffing van leges voor vergunningen krachtens de Wet milieubeheer meebrengt dat ter zake van de onderwerpelijke aanvraag evenmin leges hadden mogen worden geheven, hetgeen belanghebbende stelt en verweerder bestrijdt. De hoogte van het uiteindelijk geheven bedrag is op zichzelf niet in geschil.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken, Ter zitting is aan de stellingen van verweerder niets van belang toegevoegd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 1 van de Verordening worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het door of vanwege de provincie verlenen van diensten bedoeld in deze verordening en in de daarbij behorende tabel. Blijkens de aanhef van Hoofdstuk 2, letter A, van de Tarieventabel zijn de leges verschuldigd ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag. Verweerder heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat de provincie de door belanghebbende op 11 november 1997 ingediende aanvraag voor een milieuvergunning nog diezelfde dag in behandeling heeft genomen. Het feit op grond waarvan de geheven leges verschuldigd zijn geworden heeft zich derhalve op 11 november 1997 voorgedaan. Gelet op de voormelde bepaling in de Tarieventabel is voor de verschuldigdheid van leges niet van belang wanneer een aangevraagde vergunning is verleend. Dat de vergunning pas op 25 september 1998 aan belanghebbende is verleend staat aan de in geschil zijnde heffing dan ook niet in de weg.
5.2. Aan de afschaffing ingaande 1 januari 1998 van de heffing van leges voor vergunningen krachtens de Wet milieubeheer is geen terugwerkende kracht verleend. Dit houdt in dat voor die datum gedane aanvragen nog in die heffing konden worden betrokken, tenzij de heffing achterwege had moeten blijven wegens schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur. Het Hof is van oordeel dat het laatstbedoelde geval zich hier niet heeft voorgedaan. De provincie was niet gehouden degenen van wie zij een vergunningaanvraag kon verwachten opmerkzaam te maken op de voorgenomen afschaffing van de leges. De provincie heeft die afschaffing bekend gemaakt bij brieven van 17 december 1997, verzonden op 23 december 1997. Blijkens het onder 5.1 overwogene had ten aanzien van de aanvraag van belanghebbende het belastbare feit zich toen reeds voorgedaan. De mogelijkheid dat aanvragen naar aanleiding van die brieven zijn uitgesteld tot na 1 januari 1998 kan belanghebbende dan ook niet baten.
5.3. Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat de afschaffing van de heffing van milieuleges pas kort voor 1 januari 1998 is komen vast te staan. Gelet hierop en op de onder 2.1 weergegeven gang van zaken voorafgaand aan het doen van de aanvraag door belanghebbende acht het Hof niet aannemelijk, dat de op 13 oktober 1997 door de provincie aan belanghebbende gedane mededeling uitsluitend of mede was ingegeven door de wens ten aanzien van die aanvraag nog leges te kunnen heffen.
5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan verweerder is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
De uitspraak is vastgesteld op 2 juli 1999 door mr. Onnes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Berns als griffier.
De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Voornoemd lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.