98/01132
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z (Canada), belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 18 maart 1998, ingediend door zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 9 maart 1998 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. Het beroepschrift is aangevuld op 26 mei 1998.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 3.730.823,-, waarvan f 3.672.631,- belast naar een tarief van 45%, en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 38.285,-.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van 18 maart 1999 zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, tot bijstand vergezeld van X-Y, alsmede de inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met een aantal stukken overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Van de overgelegde stukken heeft de inspecteur kennis kunnen nemen en deze heeft zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met X-Y. Per 1 januari 1992 heeft hij met voorbehoud van de stille reserves zijn melkveebedrijf te Q ingebracht in een maatschap met zijn echtgenote.
2.2. Op 1 januari 1995 behoorden tot het vermogen van de maatschap onder meer landerijen (ongeveer 79 ha), bedrijfsgebouwen, machines, rundvee en melkquota met een totale waarde van f 6.931.996,- en een boekwaarde van f 2.304.847,-.
2.3. Op 4 en 28 april 1995 heeft belanghebbende de onroerende zaken vervreemd voor een bedrag van in totaal f 3.431.685,- door bemiddeling van B, makelaar in agrarisch onroerend goed. In april en mei 1995 heeft hij ook de melkquota aan derden vervreemd. Terzake van de verkoop van activa behaalde belanghebbende een boekwinst van f 3.672.631,-.
2.4. Met dagtekening (vrijdag) 28 april 1995 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag opgelegd tot een bedrag van f 2.580.451,-. De ontvanger heeft dwanginvorderingsmaatregelen getroffen en belanghebbende heeft op 7 juli 1995 een bankgarantie afgegeven tot een bedrag van f 2.000.000,-.
2.5. Op 2 mei 1995 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar Canada vertrokken. Ten tijde van het vertrek bezat belanghebbende, afgezien van de nog niet verkochte melkquota, nog zes fokkoeien en drie machines.
2.6. Op 10 mei 1995 schrijft de gemachtigde namens belanghebbende aan de inspecteur dat
overwogen wordt het nog niet verkochte deel van de onderneming te verkopen aan een nog op te richten vennootschap.
2.7. Op 15 juni 1995 ondertekenen belanghebbende en zijn echtgenote, op dat moment wonende in R (Canada), een voorovereenkomst tot oprichting van een besloten vennootschap ter voortzetting van de in maatschapsverband gedreven onderneming; deze onderneming zou geacht worden vanaf 1 januari 1995 te zijn gedreven voor rekening van de op te richten besloten vennootschap.
2.8. In het najaar van 1995 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een boerderij gekocht in Z (Canada). Bij deze boerderij hoorde ongeveer drie maal zoveel grond als belanghebbende in Nederland had verkocht.
2.9. Op 3 januari 1996 heeft belanghebbende verzocht om toepassing van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
2.10. Bij akte van 29 maart 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote, op dat moment wonende in Z, AX B.V. opgericht. Tot directeur werd benoemd X sr, geboren in 19**, vader van belanghebbende. Het vestigingsadres van de B.V. werd het woonadres van vader in Nederland.
Bij akte van inbreng d.d. 29 maart 1996 verkreeg AX B.V. het gehele vermogen van de maatschap. Blijkens de beschrijving van het in te brengen vermogen bestonden de activa uitsluitend uit een aandeel in AX Partnership ter waarde van f 4.772.217,-. Deze "partnership" exploiteert de Canadese boerderij in Z voor rekening en risico van AX B.V., belanghebbende en zijn echtgenote.
2.11. Blijkens een aankondiging in een Canadese krant hebben belanghebbende en zijn echtgenote op zaterdag 17 augustus 1996 open huis gehouden ter gelegenheid van de start van het nieuwe bedrijf (A) in Z.
2.12. C (C & Partners te Z (Canada)) heeft desgevraagd verklaard dat AX B.V. naar zijn mening
is subject to tax in Canada as a non-resident.
2.13. Ten tijde van de zitting bezat belanghebbende in Nederland nog een aantal fokkoeien.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de inspecteur terecht de winst behaald met de verkoop van de bedrijfsmiddelen van de maatschap als stakingswinst heeft belast. Het geschil spitst zich toe op de vraag of ten tijde van de inbreng in AX B.V. de onderneming van belanghebbende al was gestaakt.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota.
4.2.1. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat de stakingswinst belast moet worden wanneer het Hof van oordeel zou zijn dat de materiële onderneming van de maatschap ten tijde van de inbreng was gestaakt; dat de staking door de terugwerkende kracht van de voorovereenkomst niettemin nog voor rekening van AX B.V. kan komen; dat deze B.V. deelneemt in de partnership maar dat hij niet weet of de grond nu op de balans van de B.V. staat; dat de opbrengst van de fokkoeien in de B.V. valt; dat hij niet precies weet wat het juiste inkomen moet zijn maar dat in ieder geval geen sprake mag zijn van een correctie op de aangifte.
Voorts heeft de gemachtigde nog verklaard dat hij het beroep intrekt op de besluiten van de staatssecretaris van 12 juli 1996, BNB 1996/296, en van 9 april 1998, VN 1998/20.8.
4.2.2. Belanghebbende heeft nog verklaard dat het bedrijf in Canada geopend is op 15 augustus 1996; dat hij zich al een aantal jaren had afgevraagd of er toekomst was voor bedrijfsvoering in Nederland; dat hij zich had georiënteerd op Oost-Duitsland, Portugal en, in 1994, op Canada; dat hij na zijn vertrek naar Canada een aantal weken in een motel had verbleven, vervolgens drie maanden een huis had gehuurd en medio 1995 een bestaande boerderij in Z kon kopen; dat dat geen veehouderij was; dat hij in Z een stal heeft laten bouwen; dat de fokkoeien in Nederland staan en wat machines bij zijn ouders; dat het vee niet naar Canada kan maar wel de embryo's; dat na het vertrek naar Canada de machines en de resterende melkquota zijn verkocht; dat hij in 1991 het bedrijf van zijn vader had overgenomen en dat deze sindsdien niet meer in het bedrijf werkt; dat zijn vader hem nog wel zakelijke adviezen geeft; dat Streng had voorgesteld een B.V. op te richten; dat hij geen stukken heeft om aannemelijk te maken dat er al eerder plannen waren om de maatschap in te brengen in een B.V.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat niet nader beoordeeld is of en in hoeverre er sprake is geweest van vervangende investeringen in AX B.V.; dat de in Nederland achtergebleven activa onvoldoende zijn voor het voortbestaan van de onderneming.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In april en mei 1995, derhalve reeds voor het sluiten van de onder 2.7 genoemde voorovereenkomst, heeft de maatschap alle onroerende zaken en de melkquota, essentiële bedrijfsmiddelen voor de uitoefening van het bedrijf, vervreemd. Uiteindelijk heeft de maatschap van de bedrijfsmiddelen alleen zes fokkoeien behouden, zonder dat er medio 1995 sprake was van een samenhangend geheel van bedrijfsactiviteiten.
Het Hof is dan ook van oordeel dat de vervreemding van de essentiële bedrijfsmiddelen valt aan te merken als handelingen die hebben geleid tot het staken van de onderneming. Het feit dat belanghebbende het voornemen had de vrijkomende financiële middelen aan te wenden ter financiering van een elders nieuw te starten onderneming doet aan deze staking als zodanig niet af.
5.2. Ten tijde van het sluiten van de voorovereenkomst was er derhalve geen sprake meer van een voor rekening van belanghebbende gedreven onderneming zodat er ook geen ruimte is voor toepassing van het bepaalde in artikel 18 van de Wet. Weliswaar is bij inbreng van een onderneming in een besloten vennootschap onder omstandigheden terugwerkende kracht mogelijk doch deze mogelijkheid is niet aanwezig wanneer vóór het sluiten van de overeenkomst tot oprichting van de besloten vennootschap een einde is gekomen aan het drijven van de onderneming.
5.3. De stellingen van de inspecteur met betrekking tot het bepaalde in artikel 16 van de Wet kunnen, gelet op het in 5.1 overwogene, buiten behandeling blijven.
5.4. Nu belanghebbende de berekening van het belastbaar inkomen overigens niet heeft betwist ziet het Hof geen reden het beroep gegrond te verklaren.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 20 mei 1999 door mrs. Bijl, Boersma en Zwemmer, in tegenwoordigheid van mr. Pechler als gerechtsauditeur en Rietbroek als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.