98/3000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Op 3 juli 1998 is ter griffie van het Hof ingekomen een beroepschrift, ingediend door A namens belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 13 juni 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 40.717. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 40.318.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 20.707.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 18 maart 1999 zijn gehoord belanghebbende en de gemachtigde, vergezeld van B, alsmede de inspecteur. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. De inspecteur heeft van de bijlagen bij de pleitnota kunnen kennisnemen en zich daarover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is van 4 april 1994 tot medio augustus 1996 als korporaal werkzaam geweest als kantinemedewerker in de kazerne van de Koninklijke Marine te Q. Daarna is hij overgeplaatst als korporaal logistieke dienst naar het schip Ms. C.
2.2. Belanghebbende heeft in de kazerne te Q onder meer glazen bier getapt in glazen van 22 cl, terwijl een vergoeding op basis van glazen van 28 cl in rekening werd gebracht. De daaruit voortvloeiende 'overwinst' werd op nihil gesteld en vervolgens verdeeld onder het tokopersoneel, waartoe belanghebbende behoorde. Deze gang van zaken is in strijd met de ter zake geldende voorschriften, maar was gebruikelijk in de kazerne te Q en vele andere eenheden van de Koninklijke Marine. Het Hoofd van de Logistieke dienst en de toko-officier waren van de gang van zaken in de kazerne op de hoogte.
2.3. Bij de uitoefening van zijn functie in de kazerne te Q is belanghebbende geconfronteerd met een onderzoek naar de kantine-administratie door de Koninklijke Marechaussee, waarbij deze administratie in beslag werd genomen. Op grond van dit onderzoek is door de commandant van de kazerne aangifte gedaan van verduistering van gelden door belanghebbende en enkele anderen, waaronder de chef van belanghebbende. In het kader van het gerechtelijk onderzoek zijn belanghebbende en zijn chef op 15 februari 1995 in hechtenis genomen. Na drie dagen werden zij op vrije voeten gesteld. Op evenvermelde datum is bij belanghebbende huiszoeking verricht door opsporingsbeambten van de Koninklijke Marechaussee.
2.4. Het Openbaar Ministerie heeft ter voorkoming van verdere vervolging aan belanghebbende een transactievoorstel gedaan van f 1.500. Belanghebbende is daarop niet ingegaan. Op 24 december 1996 is belanghebbende door de militaire kamer van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem vrijgesproken van hetgeen hem ten laste werd gelegd. De rechtbank achtte met name niet bewezen dat de opzet van belanghebbende was gericht op het wederrechtelijke van zijn handelen. Daarbij kende de rechtbank betekenis toe aan de onder 2.2. vermelde omstandigheden en overwoog zij dat niet, althans niet overtuigend is gebleken van aan belanghebbende na zijn komst in Q gegeven aanwijzingen om anders te (doen) tappen respectievelijk anders af te rekenen.
2.5. Tegen belanghebbende is tevens een vordering ingesteld ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze vordering is in verband met de onder 2.4. bedoelde vrijspraak door de rechtbank afgewezen.
2.6. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de diensten van een advocaat. In totaal heeft belanghebbende in 1996 een bedrag van f 21.473 ten koste gelegd aan het verweer tegen de tegen hem ingebrachte beschuldigingen.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de onder 2.6. bedoelde kosten kunnen worden gerekend tot de aftrekbare kosten uit dienstbetrekking, hetgeen belanghebbende verdedigt doch de inspecteur betwist.
Ter zitting hebben partijen verklaard dat indien het gelijk ten aanzien van het geschilpunt aan belanghebbende is, het belastbaar inkomen moet worden vastgesteld op het aangegeven bedrag vermeerderd met f 90, derhalve op f 20.707.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de stukken van het geding en de onder 1. opgenomen pleitnota.
4.2. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd c.q. doen toevoegen.
Toen belanghebbende na de hechtenis is vrijgelaten, deelde de commandant mede dat hij weer gewoon aan het werk kon. Hij heeft daar nog anderhalf jaar gewerkt. De aanwezige glazen met een inhoud van 22 cl bleken niet te zijn vervangen; dat heeft belanghebbende zelf moeten doen. Er waren op het marinecomplex in Q nog vijf kantines; daar zijn de glazen pas later vervangen.
De voorganger van belanghebbende is wel strafrechtelijk veroordeeld. Hij is niet ontslagen, maar zijn promotie is wel twee jaar uitgesteld.
De advocaat hebben wij zelf gekozen; er bestond niet zoveel vertrouwen in een vanwege de vakbond toegewezen raadsman. De kosten die in het kader van de strafprocedure zijn gemaakt houden zeer nauw verband met de inkomsten uit dienstbetrekking, omdat de dreiging van ontslag en uitgestelde promotie zeer reëel was.
Op het transactievoorstel van het Openbaar Ministerie is niet ingegaan, omdat zulks zou betekenen dat schuld bekend werd.
De overplaatsing naar Ms. C heeft niets te maken met de onderhavige kwestie.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
De kosten zijn gemaakt in het kader van een strafprocedure. Niet aannemelijk is gemaakt dat zij betrekking hebben op de dienstbetrekking van belanghebbende. Het verband daarmee is te ver verwijderd. Als een ambtgenoot een ander standpunt heeft ingenomen, is dat onjuist.
Wanneer een strafprocedure samenloopt met of wordt gevolgd door een ontslagprocedure, zijn de aan laatstbedoelde procedure toe te rekenen advocaatkosten aftrekbaar. Dit betekent dat wanneer het blijft bij een strafprocedure, geen aftrek van dergelijke kosten mogelijk is.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Uit de onder 2.2. en 2.3. vermelde feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de in geding zijnde strafprocedure haar oorzaak vindt in de wijze waarop belanghebbende zijn functie in de kazerne te Q uitoefende. Voorts leidt het Hof daaruit af dat belanghebbende zijn werkzaamheden in het kader van zijn dienstbetrekking uitoefende volgens het aldaar geldende gebruik en daarom kennelijk op grond van door zijn chef mondeling gegeven instructies.
5.2. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat een veroordeling in de onderhavige strafprocedure aanzienlijke consequenties zou kunnen hebben ten aanzien van de handhaving van zijn dienstbetrekking dan wel met betrekking tot de promotiemogelijkheden binnen die dienstbetrekking. De inspecteur heeft deze stelling op zichzelf niet bestreden. Het Hof acht die stelling ook aannemelijk.
5.3. Op grond van het onder 5.1. en 5.2. overwogene zijn naar 's Hofs oordeel de door belanghebbende in het onderhavige geval gemaakte kosten van bijstand aan te merken als kosten die ter verwerving, inning en behoud van de inkomsten uit dienstbetrekking zijn gemaakt. De omstandigheid dat de autoriteiten niet zijn overgegaan tot arbeidsrechtelijke sancties vóór de beëindiging van de strafprocedure doet daaraan niet af. Een andere opvatting zou in een geval als het onderhavige ertoe leiden dat, ook indien vaststaat dat de strafrechtelijke vervolging is ingesteld op grond van de wijze waarop de dienstbetrekking wordt vervuld en een strafrechtelijke veroordeling consequenties heeft voor de dienstbetrekking, niettemin geen enkel bedrag aan kosten in aftrek kan worden gebracht indien belanghebbende zich met succes teweer stelt tegen de tenlastelegging in de strafprocedure.
5.4. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan belanghebbende is.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende heeft gemaakt. Nu gesteld noch gebleken is dat aan belanghebbende beroepsmatig rechtsbijstand is verleend, komen ingevolge het Besluit proceskosten fiscale procedures alleen de reiskosten voor vergoeding in aanmerking. Het Hof stelt deze kosten vast op f 45.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 20.707,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 45 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en
- gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ten bedrage van f 80 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 22 april 1999 door Mrs. Bijl, voorzitter, Boersma en Zwemmer, leden, in tegenwoordigheid van Mr. Pechler, gerechtsauditeur, en Rietbroek als griffier en op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.