arrestnummer
rolnummer 23-001655-99
datum uitspraak 4 januari 2000
tegenspraak
Arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 18 maart 1999 in de strafzaak onder parketnummer 15/045136-98
tegen
P. A. J. V. D. S,
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 maart 1999 en in hoger beroep van 21 december 1999.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep meegedeeld dat zijn cliënt zich niet wenst te beroepen op de nietigheid van de inleidende dagvaarding.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
De bewijslevering
Vast staat dat verdachte de in de telastelegging vermelde passages heeft geschreven en heeft opgenomen in zijn in 1998 bij de Arbeiderspers verschenen roman ‘Danslessen’. Deze passages luiden als volgt.
‘Met een blinkende ambtsketen op zijn borst kwam de gnoomachtige gestalte van de burgemeester Van der Heijden parmantig over een inderhaast uitgerolde rode loper op het ijs stappen.
‘"Burgers, geliefde plaatsgenoten...", dreunde even later de stem van de burgemeester uit de luidsprekers naar beneden, als ware het de stem van God zelve. "Staat u mij toe ... Nee, vergeeft u mij dat ik uw ijspret voor een wijle kom onderbreken ... Maar het dorpsbelang, alsmede het belang van onze democratie vergen het nu eenmaal"’
‘"Maar ja, wat wil je ook, met zo’n joodje aan het hoofd. Kijk, het spul gaat beginnen..."’
Aan verdachte is telastegelegd - kort gezegd - dat hij aldus in het openbaar bij geschrift heeft beledigd
primair een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras,
subsidiair de burgemeester van Zandvoort als ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meer subsidiair een persoon genaamd M.R. van der Heijden.
Het primair telastegelegde
Het hof stelt voorop dat naar zijn oordeel de uitlating ‘maar ja, wat wil je ook, met zo’n joodje aan het hoofd’ als beledigend jegens een groep mensen, te weten joden, wegens hun ras c.q. godsdienst moet worden aangemerkt, nu het - gezien de context - de kennelijke strekking van die uitlating is dat met de kwalificatie ‘joodje’ een afdoende verklaring is gegeven voor - in de ogen van de spreker - bestaande bestuurlijke misstanden.
In het boek wordt de belediging echter - voor een ieder duidelijk kenbaar - geuit door de met ‘de uitgedoofde pijp’ aangeduide figuur, zodat zij niet kan worden aangemerkt als een belediging geuit door verdachte zelf. De enkele omstandigheid dat voormelde figuur en hetgeen deze zegt ontsproten zijn aan de fantasie van verdachte, brengt niet mee dat de uitlating van ‘de gedoofde pijp’ als uitlating van de verdachte moet of mag worden beschouwd: de gesproken woorden en de spreker mogen niet worden losgekoppeld. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het primair telastegelegde.
Dit zou anders zijn, indien de uitlating van ‘de gedoofde pijp’ in de gegeven omstandigheden als eigen uitlating zou moeten worden toegerekend aan verdachte en/of indien degene tot wie de uitlating zich richt dit redelijkerwijs aldus zou mogen opvatten. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen, indien verdachte de figuur van ‘de gedoofde pijp’ slechts heeft gebruikt om zijn eigen opvattingen te ventileren, indien de passage niet in het boek of de context past, of indien de passage een zo grote nadruk krijgt dat deze een eigen leven gaat leiden. Deze noch andere omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden doen zich hier echter voor.
Het subsidiair en meer subsidiair telastegelegde
Zou iemand aan de burgemeester van Zandvoort ter verklaring van aan hem verweten bestuurlijk falen hebben toegevoegd: ‘maar ja, wat wil je ook, met zo’n joodje aan het hoofd’, dan zou dat belediging opleveren van M.R. van der Heijden, mogelijk zelfs van deze als burgemeester gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Dit volgt uit het voorgaande. Daaruit volgt echter tevens dat het gaat om een - ook voor die burgemeester kenbaar - van ‘de gedoofde pijp’ afkomstige uitlating, zodat deze - bijzondere zich hier niet voordoende omstandigheden daargelaten - niet als belediging van verdachte aan de burgemeester kan worden aangemerkt.
De overige telastegelegde uitlatingen doen vermoeden dat de schrijver een kritisch oordeel heeft over het bestuur en over de vroegere en/of de huidige burgemeester van de gemeente Zandvoort. Zij zijn ongetwijfeld niet vleiend bedoeld voor die burgemeester. Zij kunnen - de context en overige inhoud van het boek mede in aanmerking genomen - echter redelijkerwijs niet als beledigend in de zin van artikel 266 Sr worden aangemerkt.
Derhalve dient verdachte ook van het subsidiair en meer subsidiair telastegelegde te worden vrijgesproken
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem telastegelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, belast met de behandeling van strafzaken, waarin zitting hadden mrs Veldhuisen, Ingelse en Van Altena, in tegenwoordigheid van mr Van den Berg als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 januari 2000.
Mr. Veldhuisen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.