GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 16 maart 2000 in de zaak met rekestnummer 439/99 van:
1. [VERZOEKERS]
2. [X],
allen wonende te Z,
procureur: mr. A. Heijder.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Verzoekers en X zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 maart 1999 van de arrondissementsrechtbank te Haarlem, zaaknummer A 52341/1998.
1.2. De zaak is op 12 januari 2000 behandeld.
1.3. De moeder van X, .............., is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2. De feiten
2.1. Verzoekers zijn op .......... met elkaar gehuwd.
2.2. X is als X [achternaam A] in ..... geboren op .. .... 1977 uit het huwelijk van ............ (verder: de vader) en .............. (verder: de moeder) geboren. Na de ontbinding van het huwelijk van de ouders is de vader tot voogd benoemd.
2.3. Bij beschikking van 25 mei 1979 is de vader ontheven van de voogdij over X, met benoeming van de Nederlands Hervormde Vereniging Kinderzorg Noord-Holland, thans Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland, tot voogdes, die het gezag tot het bereiken van de meerderjarigheid van X heeft uitgeoefend.
2.4. Op driejarige leeftijd is X bij verzoekers in huis geplaatst.
2.5. Van het gezin van verzoekers maakt tevens deel uit de door hen geadopteerde dochter [Y].
2.6. Reeds gelange tijd bestaat zowel bij verzoekers als bij X de behoefte tot adoptie. Mede onder invloed van zijn toenmalige echtgenote was voor de vader van X adoptie lange tijd niet bespreekbaar, omdat hij bang was haar volledig kwijt te raken. X heeft zijn mening gerespecteerd, op dat moment niet beseffende dat adoptie van een meerderjarige niet mogelijk is.
2.7. Op 6 augustus 1993 is de geslachtsnaam van X gewijzigd van [Achternaam A] in [Achternaam B].
2.8. X heeft geen contact meer met haar moeder. Er zijn in het verleden een tweetal contacten geweest, die voor X op een teleurstelling zijn uitgelopen.
2.9. Tijdens haar werk op een notariskantoor is X erachter gekomen dat adoptie van een meerderjarige niet mogelijk is. Zij was op dat moment reeds meerderjarig.
2.10. De vader van X heeft niet langer bezwaren tegen adoptie van X door verzoekers en steunt thans haar verlangen alsnog geadopteerd te worden.
2.11. Zowel verzoekers, als X, als de wel geadopteerde dochter van verzoekers Y hebben tijdens de behandeling in hoger beroep verklaard dat zij er belang aan hechten dat de feitelijke in hun gezin bestaande verhoudingen tussen ouders en kinderen en kinderen onderling, ook in juridische zin worden tot stand gebracht in die zin dat tussen hen familierechtelijke betrekkingen bestaan.
3. Het geschil
3.1. In geschil is de afwijzing bij de beschikking waarvan beroep van het verzoek van verzoekers om de adoptie van X uit te spreken. Voorts is in geschil het door de rechtbank onbeantwoord gelaten verzoek van X aan haar naam de voornaam [Voornaam 2] toe te voegen, zodat zij zal gaan heten "X [Voornaam 2] [Achternaam B].
3.2. Verzoekers en X verzoeken de beschikking waarvan beroep te vernietigen en het inleidend verzoek tot adoptie van verzoekster alsnog toe te wijzen. X verzoekt tevens haar verzoek tot voornaamswijziging toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Verzoek tot adoptie
4.1. Aan de adoptie van X door verzoekers staat in de weg het voorschrift van artikel 1:228, eerste lid aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek, dat voor adoptie de voorwaarde stelt dat het kind op de dag van het verzoek, dan wel, in geval van een herhaald verzoek als bedoeld onder d van dit lid, op de dag van het eerste verzoek, minderjarig was. Aan de overige in genoemd wetsartikel voor adoptie gestelde voorwaarden is voldaan.
4.2. Verzoekers en X stellen zich op het standpunt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden welke rechtvaardigen dat de adoptie, ondanks de meerderjarigheid van X, zal worden uitgesproken. Zij voeren hiertoe aan dat een eerder verzoek tot adoptie gestrand zou zijn op verzet van de vader van X. Voorts betogen zij dat verzoekers inmiddels twintig jaren lang de zorg over X hebben gehad en dat het in het belang van X is de reeds zeer lang tussen hen bestaande banden te bevestigen door het tot stand brengen van familierechtelijke betrekkingen; zij beroepen zich daarbij op hun recht op eerbiediging van hun family life, hetgeen het hof verstaat als een beroep op bescherming van hun rechten onder artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van het mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.3. X verblijft al sinds zij drie jaar is bij verzoekers, vrijwel haar gehele leven derhalve. Verzoekers hebben gedurende het verblijf van X bij hen in alle opzichten de rol van ouders vervult, zodat tussen verzoekers en X een zodanige nauwe betrekking bestaat, dat deze aangemerkt moet worden als familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM, hetgeen meebrengt dat zij aanspraak hebben op de bescherming van hun relatie als in dat artikel voorzien.
De vraag is of die bescherming in de geschetste omstandigheden aanspraak geeft op adoptie.
4.4. De Europese Commissie voor de Rechten van de Mens heeft bij herhaling (laatstelijk bij haar beslissing van 1 juli 1998 in de zaak Akin/Nederland no. 34986/97, vermeld in NJCB jrg. 24 (1999) nr. 4) beslist dat "the right to adopt is not, as such, included among the rights and freedoms guaranteed by the Convention, and that there is no positive obligation for the Contracting States under article 8 of the Convention to grant to a person the status of adoptive parent of adoptive child".
4.5. Het hof, in aanmerking nemende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nog niet in de gelegenheid is geweest zich op dit punt uit te spreken, overweegt dat ook indien het recht op adoptie als zodanig niet door artikel 8 EVRM wordt gegarandeerd zulks nog niet met zich meebrengt dat onder de omstandigheden van het geval een weigering om adoptie toe te staan geen inbreuk op de door artikel 8 lid 1 gegarandeerde rechten met zich mee kan brengen. Het hof zal derhalve nagaan of zodanige omstandigheden zich voordoen.
4.6. Hoewel adoptie primair door de Nederlandse wetgever werd gezien als een maatregel van kinderbescherming, gaat adoptie in haar effecten verder dan kinderbescherming vereist en grijpt zij in in het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptief-ouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptief-kind en zijn eventuele toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de banden met de bestaande familieleden geslaakt.
Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van die familierechtelijke betrekkingen belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben.
Het hof merkt in dit verband op dat ook een adoptie die wordt uitgesproken na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, indien wel voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1:228, eerste lid aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek niet het karakter van een maatregel van kinderbescherming heeft.
4.7. Het bestaande familie- en gezinsleven tussen verzoekers en X is gedurende de minderjarigheid en op zeer jonge leeftijd van X ontstaan. Om voor het hof begrijpelijke en ook te respecteren redenen is gedurende de minderjarigheid van X afgezien van het doen van een verzoek tot adoptie door verzoekers. Thans zijn voor X en verzoekers de belemmeringen, die toentertijd aan een verzoek tot adoptie in de weg stonden, niet langer aan de orde nu de vader van X ter zitting te kennen heeft gegeven thans volledig achter het verzoek van X en verzoekers te staan, terwijl de moeder het verzoek niet heeft tegengesproken.
4.8.1. Enerzijds geldt dat het Nederlands recht het rechtsinstituut van adoptie kent en anderzijds dat de betrekkingen tussen verzoekers X en haar pleegzuster Y al sinds de prille jeugd van X als familie- en gezinsleven zijn te karakteriseren en dat haar pleegzuster Y wel de status van adoptief kind van verzoekers heeft verkregen.
4.8.2. De vader van X heeft zich achter het verzoek gesteld en haar moeder heeft het verzoek niet weersproken; het belang van verzoekers en X tot respectering van hun recht op familie- en gezinsleven onder artikel 8 EVRM hoeft derhalve niet te worden afgewogen tegen de eventuele rechten die de ouders aan dat artikel zouden kunnen ontlenen. Van belangen van andere gezinsleden uit de vroegere familiebetrekking is evenmin gebleken.
4.8.3. Onder deze omstandigheden hebben verzoekers en X het recht om ter inrichting van hun familie- en gezinsleven van het rechtsinstituut van adoptie gebruik te maken, opdat de juridische status van X in overeenstemming wordt gebracht met de sinds jaar en dag bestaande sociale en emotionele realiteit van haar gezinsleven met verzoekers en haar zuster en zou een weigering adoptie toe te staan een ongeoorloofde inmenging op het recht van verzoekers en X op ongestoorde inrichting van hun familie- en gezinsleven opleveren, tenzij deze inmenging gerechtvaardigd zou zijn uit hoofde van artikel 8 lid 2 EVRM.
4.9. Het zou echter de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan om -indien een dergelijke inbreuk geconstateerd zou moeten worden- daaraan in algemene termen gevolgen te verbinden omtrent de verbindendheid van de wettelijke regels aangaande de beperking van adoptiemogelijkheden tot minderjarigen. Adoptieregels zijn immers van land tot land verschillend, hebben soms "sterke" en soms "zwakke" werking en de nationale rechter dient zich daaromtrent van een oordeel te onthouden.
Waar echter in een casus een - niet aan de "schuld" van een van betrokkenen te wijten - feitelijke situatie is ontstaan, vrij kort na het verlopen van de meerderjarigheidsgrens, waarbij een op zich niet ter discussie staande wettelijke bepaling (de meerderjarigheidsgrens, die overigens zoals hiervoor overwogen niet altijd absoluut werkt) een puur formeel en niet als zinvol ervaren verschil oplevert met een geval waarin met wat meer kennis van zaken nog juist op tijd een verzoek zou zijn ingediend, met als gevolg een in ieder geval door X en haar pleegzusje als discriminatoir ervaren verschil in behandeling tussen een "gewoon" geval van adoptie en een geval als het onderhavige, dient naar 's hofs oordeel die nationale regel te wijken voor het recht op "family life" zoals zich dat in het onderhavige geval voordoet.
Verzoek tot voornaamswijziging
4.10. Aangezien de door X gewenste voornaam niet ongepast is in de zin van artikel 1:4 van het Burgerlijk Wetboek en in Nederland gebruikelijk is als voornaam, is het hof van oordeel dat het verzoek van X tot toevoeging aan haar voornaam "X" de voornaam [Voornaam 2], voor toewijzing in aanmerking komt.
4.11. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
spreekt uit de adoptie door verzoekers van X [Achternaam B], geboren op .. ..... 1977 te .....;
gelast de wijziging van de voornaam "X" in de voornamen "X [Voornaam 2].
Deze beslissing is gegeven door mrs. Torrenga, H.G. Hermans en Duynstee, in tegenwoordigheid van mr. Lam als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2000.