2.12. Belanghebbende berekent het belastbare inkomen en de te verrekenen loonheffing als volgt:
loonheffing
. uitkering GAK ƒ 1.961 ƒ 6.139
. af: kostenforfait ƒ 2.139 -/-
. salaris B ƒ 64.842 ƒ 134.841
af: niet ontvangen netto salaris ƒ 70.000 - ƒ 24.500 = ƒ 45.500 -/-
ƒ 89.341
. rente van schulden ƒ 12 -/-
. belastbaar inkomen ƒ 93.329
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende het in de salarisspecificaties vermelde bedrag aan loonheffing mag verrekenen met zijn aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing.
4. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan toegevoegd, zakelijk weergegeven:
door en namens belanghebbende:
De loonbelastingverklaring is pas in augustus 1995 door belanghebbende ingevuld en getekend. De administratie van B bleek een puinhoop en is toen opgedragen aan kantoor C. Die heeft toen een inhaalslag gemaakt en loonstroken vanaf maart vervaardigd. Daarna zijn maandelijks loonstroken gemaakt, maar is geen salaris meer uitgekeerd. De ƒ 24.500 is in de periode tot augustus als voorschot ontvangen.
Vóór 1995 heeft belanghebbende concepten voor bedrijven opgezet in de sfeer van de horeca, reisbureaus en stichtingen. Belanghebbende heeft een creatieve geest, maar is wel eens chaotisch bij de uitwerking van zijn plannen.
Een verwarring over sofinummers kan belanghebbende niet aangerekend worden.
door verweerder:
De loonstroken bevatten geen schijn van aannemelijkheid. Het netto-loon is onwaarschijnlijk hoog. Een werknemer geeft zijn werkgever ook niet een lening van ƒ 30.000. De administratie van B stond op de computer van belanghebbende.
Vóór 1995 genoot belanghebbende enkel uitkeringen van de Sociale Dienst.
Het is vreemd dat er per maand twee salarisstroken zijn vervaardigd. De loonbelastingverklaring is uitsluitend door belanghebbende en niet door de werkgever ingevuld.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof stelt voorop dat, voor zover in het betoog van belanghebbende de stelling besloten zou liggen dat verweerder ten onrechte niet is uitgegaan van een door hem van B genoten brutosalaris van ƒ 134.841, belanghebbende bij deze stelling geen belang heeft, aangezien verweerder slechts ƒ 24.500 in aanmerking heeft genomen als inkomsten uit voor B verrichte werkzaamheden.
5.2. Met een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wordt ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 63 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de geheven loonbelasting verrekend. De loonbelasting wordt van een werknemer geheven door inhouding op het loon. Indien een netto-loon wordt overeengekomen vindt de inhouding van loonbelasting plaats doordat de werkgever uit eigen middelen een bedrag afzondert voor de later op aangifte af te dragen loonbelasting.
Hetzelfde geldt mutaties mutandis voor de premieheffing volksverzekeringen.
5.3. Ingeval de werkgever niet voldoet aan zijn verplichting tot inhouding van loonbelasting en premies volksverzekeringen, mogen de in feite niet ingehouden loonbelasting en premies volksverzekeringen slechts worden verrekend met de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen indien de werknemer te dien aanzien te goeder trouw is, dat wil zeggen dat hij meende en ook bij inachtneming van de door hem, gelet op de omstandigheden, te betrachten zorgvuldigheid redelijkerwijze mocht menen dat de werkgever aan zijn verplichting tot inhouding zou voldoen.
5.4. Op grond van de gedingstukken en hetgeen partijen ter zitting daaraan hebben toegevoegd neemt het Hof de volgende feiten als vaststaand aan:
Volgens de op 1 maart 1995 gesloten arbeidsovereenkomst is belanghebbende een relatief hoog netto-loon van ƒ 7.000 per maand met B overeengekomen.
Belanghebbende heeft toen geen loonbelastingverklaring ingevuld.
Belanghebbende kreeg nadien tot augustus 1995 "mondjesmaat met plukjes" bedragen uitbetaald tot in totaal ƒ 24.500.
Specificaties van de loonbetalingen zijn tot augustus 1995 niet verstrekt.
In augustus 1995 heeft belanghebbende een onvolledige en niet door B getekende loonbelastingverklaring ingezonden.
Vanaf augustus 1995 hebben geen salarisbetalingen meer plaatsgevonden. Wel zijn toen salarisspecificaties vervaardigd.
Belanghebbende wist reeds bij zijn indiensttreding dat B krap bij kas zat.
5.5. Onder de onder 5.4. opgesomde omstandigheden heeft belanghebbende naar ‘s Hofs oordeel onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij het invullen van zijn loonbelastingverklaring en heeft hij redelijkerwijs niet kunnen en ook niet mogen menen dat B in 1995 uit eigen middelen bedragen afzonderde voor later op aangifte af te dragen loonbelasting teneinde aan haar verplichting tot inhouding te voldoen. Voor een verrekening van niet ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen is dan ook geen plaats.
De inspecteur heeft het bedrag van de niet afgedragen loonheffing daarom ook terecht niet tot het belastbare inkomen van belanghebbende gerekend.
5.6. Het gelijk is mitsdien aan verweerder.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 19 mei 2000 door Mrs. Schaap, Kwantes en Rijkels, in tegenwoordigheid van Mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.