arrestnummer
rolnummer 23-002381-99
datum uitspraak 17 oktober 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 31 december 1998 in de strafzaak onder parketnummer 13/129554-97 tegen
1. Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 november en 17 december 1998 en in hoger beroep van 24 maart en 3 oktober 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaar-ding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud van de daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgeno-men.
3. Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij
op tijdstippen in de periode van 1 juli 1996 tot en met 2 december 1997 te Amsterdam, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens als ambtenaar, zijnde medewerker van de afdeling geldverkeer, een onderdeel zijnde van de afdeling Stadstoezicht, belast met het legen en ophalen van kannen (geldcassettes) van parkeerautomaten, opzettelijk geldbedragen, die hij en zijn mededaders telkens in hun bediening onder zich hadden, heeft verduisterd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baarheid van het bewezenver-klaarde uitsluit, zodat dit straf-baar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft verduisteren, meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baar-heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte straf-baar is.
7. De op te leggen straffen
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten- en de omstandig-heden waar-onder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in be-schouwing geno-men.
Verdachte is als ambtenaar werkzaam geweest bij de afdeling Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam. Als medewerker van de buitendienst van de afdeling geldverkeer was hem onder meer de taak opgedragen parkeerautomaten te legen. Aan verdachte was aldus het beheer toevertrouwd van grote hoeveelheden contant geld. Hij heeft het in hem gestelde vertrouwen echter op grove wijze beschaamd.
Gedurende een periode van bijna anderhalf jaar heeft hij, samen met een aantal collega’s, er een gewoonte van gemaakt bij het legen van de parkeerautomaten een deel van het daaruit afkomstige geld voor zichzelf te houden. Dusdoende heeft verdachte met zijn mededaders een grote hoeveelheid gemeenschapsgeld verduisterd, waarbij de gemeente Amsterdam voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld. Het hof gaat ervan uit dat dit minimaal het bedrag is, dat thans onderwerp is van een door de verdachte en zijn mededaders met de gemeente Amsterdam getroffen terugbetalingsregeling.
In beginsel rechtvaardigen de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangeboden onbetaalde arbeid ten algemenen nutte te verrichten.
De volgende feiten en omstandigheden brengen het hof ertoe in te gaan op het door de verdachte gedane aanbod.
Uit de stukken van het dossier, waaronder het over Stadstoezicht opgemaakte KPMG-rapport van 22 september 1997, blijkt dat ten tijde van de gepleegde verduisteringen de financiële controle op verdachte en zijn mededaders op schrijnende wijze tekortschoot, terwijl ook overigens de verantwoordelijke leidinggevenden zich onvoldoende van hun taak hebben gekweten. Deze omstandigheden raken de strafbaarheid van de feiten niet en ook moet verdachte in beginsel ten volle verantwoordelijk worden geacht voor zijn handelen. Het hof beziet de gepleegde verduisteringen evenwel in het licht van deze bijzondere omstandigheden en houdt daarmee bij de strafoplegging in voor verdachte gunstige zin rekening.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat verdachte bij wijze van straf is ontslagen als ambtenaar van de gemeente Amsterdam en dat hij met de gemeente een terugbetalingsregeling heeft getroffen, waardoor het door hem toegebrachte nadeel (gedeeltelijk) ongedaan wordt gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het de verdachte betreffende voorlichtingsrapport van 7 maart 2000, opgemaakt door J., reclasseringswerker in dienst van de Reclassering Nederland, ressort Amsterdam en van het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 3 februari 2000, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en ook na de thans bewezenverklaarde feiten niet meer met de strafrechter in aanraking is geweest.
Tenslotte heeft het hof in zijn overwegingen betrokken dat er sedert het plegen van de bewezenverklaarde feiten geruime tijd is verstreken en dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van het hof thans een onevenredig zware wissel zou trekken op verdachtes leven.
Al het voorgaande overwegende acht het hof de hierna onder 9. genoemde strafoplegging passend en geboden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 47, 57 en 359 van het Wet-boek van Straf-recht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair tenlastegelegde fei-ten, zoals hierboven om-schreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spr-eekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (ZES) MAANDEN.
Beveelt dat deze gevangenis-straf niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schul-dig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (TWEE) JAREN.
en voorts
Veroordeelt de verdachte, in plaats van tot een onvoorwaarde-lijke gevange-nis-straf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN, tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 (TWEEHONDERD-VEERTIG) UREN, bestaande uit administratieve, verzor-gen-de, onderhouds- of schoonmaak-werkzaamheden.
Bepaalt dat deze arbeid aangevangen moet worden binnen 3 (DRIE) MAANDEN nadat dit arrest onherroepelijk is geworden.
Bepaalt de termijn binnen welke deze arbeid na aanvang dient te worden verricht op 12 (TWAALF) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit-voerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht op het te verrichten aantal uren onbetaalde arbeid in dier voege, dat daarop voor de eerste zestig in verzekering en voorlopige hechte-nis doorgebrachte dagen per dag 2 (TWEE) uren in mindering wordt gebracht en voor de overige in voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen 1 (EEN) uur per dag.
Gelast de teruggave aan de gemeente Amsterdam van de som geld vermeld onder nummer 33 (tot een bedrag van ¦ 34.815,-) op de aan dit arrest als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen vermeld onder de nummers 31, 32, 33 (tot een bedrag van ¦ 32.500,-), 34, 36, 38, 43 en 46 tot en met 52 op de aan dit arrest als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verstaat dat het voorwerp vermeld onder nummer 53 op de aan dit arrest als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen deel uitmaakt van de stukken van het dossier in deze strafzaak.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechts-hof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Asperen, Verspyck Mijnssen en Nijboer, in tegen-woordig-heid van mr. Kuiper en Haesen als grif-fiers, en is uitge-sproken op de open-bare terecht-zit-ting van dit ge-rechtshof van 17 oktober 2000.