ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7611

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/02084
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Smit
  • M. Geel-Cieraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake belastingaanslagen en gijzeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2000 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een belastinggeschil. Verzoeker, X, was in gijzeling genomen vanwege de invordering van belastingaanslagen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 en de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De Inspecteur van de Belastingdienst had deze bezwaren echter niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het verzoek om een voorlopige voorziening.

De President van het Gerechtshof heeft vastgesteld dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien de gijzeling van verzoeker. Echter, na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde de President dat niet aannemelijk was dat de bezwaren van verzoeker tegen de belastingaanslagen ontvankelijk zouden worden verklaard. De President verwees naar eerdere uitspraken en de omstandigheden rondom de kennisgeving van de aanslagen aan verzoeker.

Uiteindelijk werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De President oordeelde dat de bezwaren van verzoeker niet aanstonds aannemelijk waren en dat er geen reden was om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. Smit, fungerend president, in aanwezigheid van mr. Geel-Cieraad als griffier.

Uitspraak

00/02084
5 juli 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
UITSPRAAK VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF ALS BEDOELD IN
ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
inzake: X te Y, verzoeker,
tegen: de Inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 5 juni 2000.
2. Onstaan en loop van het geding
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van verzoeker tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 en de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 16 juni 2000 heeft mr zich namens verzoeker tot de President van het Gerechtshof gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend alsmede enige op de zaak betrekking hebbende stukken ter griffie ingezonden.
Het verzoek is op 30 juni 2000 ter zitting behandeld.
De gemachtigde van verzoeker heeft een pleitnota met bijlagen voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Verweerder heeft van deze stukken kennis kunnen nemen heeft zich erover kunnen uitlaten.
3. Karakter voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
4. Feiten en omstandigheden
Met dagtekening 31 december 1994 is aan verzoeker een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 opgelegd alsmede een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991.
De aanslagen zijn verzonden aan een adres in Amsterdam. Duplicaten van de aanslagbiljetten zijn door verweerder op 28 december 1994 overhandigd aan de toenmalige raadsman van verzoeker. Bij brief van 18 januari 1995 heeft deze raadsman zich tot verweerder gewend.
Tussen partijen is ter zitting van 30 juni 2000 komen vast te staan dat de brief van 18 januari 1995 van de toenmalige raadsman niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de litigieuze belastingaanslagen.
Met dagtekening 15 februari 2000 heeft de gemachtigde van verzoeker pro forma bezwaarschriften ingediend tegen beide aanslagen.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen waarbij de bezwaren niet-
ontvankelijk zijn verklaard wegens termijnoverschrijding.
Bij vonnis van 16 maart 2000 heeft de President van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam rechtsprekende in kort geding op vordering van de Ontvanger van de Belastingdienst Ondernemingen Amsterdam 2 beslist dat de tegen verzoeker uitgevaardigde dwangbevelen voor de belastingschulden over de jaren 1989 en 1991 door lijfsdwang ten uitvoer kunnen worden gelegd door verzoeker in gijzeling te nemen totdat twee weken zullen zijn verstreken nadat de rechtbank in de aanhangige bodemprocedure vonnis zal hebben gewezen, met dien verstande dat de gijzeling een periode van een jaar niet zal overschrijden.
De President heeft in voormeld vonnis onder meer overwogen dat buiten redelijke twijfel is dat verzoeker de twee aanslagen van 31 december 1994 niet meer kan aanvechten. Daartoe heeft de President overwogen: In januari 1995 en ruim een jaar daarna was hij nog op vrije voeten. Gelet op de hiervoor onder 1.c en e genoemde brieven van zijn toenmalige raadsman mr , verdient de stelling van X dat hij vóór zijn detentie (en zelfs tot 14 februari 2000) niet van de aanslagen op de hoogte was, geen geloof. Nog minder aannemelijk is dat X in die periode niet op de hoogte was van de namens hem door mr gedane strafklacht wegens knevelarij, en dus van de redenen van die klacht.
5. Standpunten van partijen
Verzoeker kan zich met het besluit niet verenigen en heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder de bezwaren van verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard nu sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding, er een boete is opgelegd bij de navorderings-aanslag en er sprake is van schending van beginselen van behoorlijk bestuur.
Verweerder stelt zich, samengevat, primair op het standpunt dat onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 Awb ontbreekt en dat het het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiar concludeert verweerder dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Voor de standpunten van partijen verwijst de President overigens naar de ingediende stukken.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Nu verzoeker zich in gijzeling bevindt in verband met de invordering van de in geschil zijnde belastingaanslagen is naar het oordeel van de president sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 Awb. Het andersluidende standpunt van verweerder wordt verworpen.
6.2. Naar het oordeel van de president is niet aanstonds aannemelijk dat de bezwaren van belanghebbende tegen de litigieuze belastingaanslagen ontvankelijk zullen worden verklaard. Daarbij neemt de president in aanmerking hetgeen de president in kort geding heeft overwogen als hiervoor onder 4 . weergegeven. De president heeft geen aanleiding daar in de onderhavige procedure anders over te oordelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het verzoek afgewezen.
7. Proceskosten
Er is geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten van verzoeker op de voet van artikel 8:75 Awb.
Beslist wordt als volgt.
8. Beslissing
De President wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr Smit, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr Geel-Cieraad, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2000.
De president heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.