ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/00517
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • A. Kwantes
  • J. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het tarief voor reinigingsrecht door het Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2000 uitspraak gedaan in het beroep van X B.V. tegen de beslissing van het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Q van de gemeente P, betreffende de heffing van reinigingsrecht. De belanghebbende, X B.V., was van mening dat het maandelijkse tarief van ƒ 73,90 te hoog was, gezien het feit dat zij slechts twee vuilniszakken per maand aanbiedt. De gemeente had echter in de heffingsverordening vastgelegd dat het tarief niet kan worden verlaagd op basis van de daadwerkelijk aangeboden hoeveelheid afval. Het Hof oordeelde dat de heffingsverordening geen ruimte biedt voor een verlaging van het tarief naar rato van het aangeboden bedrijfsafval. De omstandigheid dat de belanghebbende minder dan de maximale hoeveelheid vuilniszakken aanbiedt, doet hieraan niet af. Het Hof concludeerde dat er geen sprake is van onredelijke of willekeurige belastingheffing en dat het tarief van het reinigingsrecht niet ter beoordeling staat van de belastingrechter. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof achtte geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de belastingkamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

99/00517
4 mei 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Q van de gemeente P, verweerder, gedagtekend 9 oktober 1998 en verzonden op 16 oktober 1998, betreffende de ten name van belanghebbende bij wege van nota geheven reinigingsrecht.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 april 2000.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Op grond van artikel 5 van de Heffingsverordening Reinigingsrechten 1996 (hierna: de Heffingsverordening) en de Wijziging Heffingsverordening Reinigingsrechten 1996 is voor het periodiek inzamelen van bedrijfsafvalstoffen, voor zover dit kan geschieden tijdens het periodiek inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, bij de afgifte van ten hoogste 4 hl per week, overeenkomend met maximaal negen huisvuilzakken van 44 liter, maandelijks een recht verschuldigd van ƒ 73,90.
2. Op grond van artikel 7 van de Heffingsverordening worden de rechten geheven bij wege van nota. Het belastingtijdvak is een maand (artikel 8 van de Heffingsverordening). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het belastingtijdvak samenvalt met het tijdvak van NV A.
3. Belanghebbende heeft gesteld, en verweerder heeft niet betwist, dat zij maximaal twee vuilniszakken per maand aanbiedt.
4.1. Belanghebbende vindt het maandelijkse recht dat zij moet betalen te hoog; voor het tarief dat zij betaalt, kan zij immers veel meer zakken dan de genoemde twee vuilniszakken per maand aanbieden. Daarom heeft zij bij brief van 13 oktober 1997, ondertekend door B, verzocht om een verlaging van het maandelijkse recht. Verweerder heeft op 27 november 1997 afwijzend op dit verzoek beslist. Tegen dit besluit heeft belanghebbende een bezwaarschrift, gedagtekend 11 december 1997, ingediend. Verweerder heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.
4.2. De rechtsmiddelverwijzing bij de bestreden uitspraak is onjuist. Belanghebbende is daarin medegedeeld dat zij bij de Sector Bestuursrecht van de Arrondissementsrechtbank te P (hierna: de Rechtbank) in beroep kon gaan. Dat had de Belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam moeten zijn.
4.3. Belanghebbende heeft een beroepschrift, gedagtekend 18 november 1998, ingediend bij de Rechtbank, alwaar het op 19 november 1998 ontvangen is. De griffier van de Rechtbank heeft het beroepschrift op 12 februari 1999 naar het Hof doorgezonden.
5. Belanghebbende heeft het beroepschrift tijdig ingediend. Dat het niet binnen de door 6:7 Awb gestelde termijn ter griffie van het Hof is ingekomen, kan belanghebbende vanwege de onjuiste rechtsmiddelverwijzing niet worden aangerekend (zie 4.2.). Belanghebbende is derhalve ontvankelijk in haar beroep.
6. Het materiële geschil is of het tarief van het reinigingsrecht voor belanghebbende naar ƒ 10 per maand verlaagd dient te worden, welke vraag belanghebbende bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.
7. Vaststaat dat belanghebbende belastingplichtig is voor het reinigingsrecht. De Heffingsverordening biedt geen ruimte voor een verlaging van het tarief van ƒ 73,90 naar rato van het daadwerkelijk aangeboden bedrijfsafval. De omstandigheid dat belanghebbende (veel) minder dan de maximale hoeveelheid van negen vuilniszakken per week aanbiedt, doet daar niet aan af. Van een onredelijke of willekeurige belastingheffing kan te dezen ook niet worden gesproken. Overigens staat het tarief van het reinigingsrecht niet aan de belastingrechter ter beoordeling. Het gelijk is derhalve aan verweerder.
8. Het Hof acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Voor teruggaaf van het betaalde griffierecht ad ƒ 50 bestaat geen grond.
De uitspraak is gedaan op 4 mei 2000 door mr Schaap, voorzitter van de belastingkamer en mrs Kwantes en Van Loon, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor zowel belanghebbende als de verweerder ƒ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.