ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7719
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van der Ouderaa
- J. Okhuizen
- Rechtspraak.nl
Verrekening van aanloopverliezen en inkomens uit voorafgaande jaren in het belastingrecht
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2000, staat de verrekening van aanloopverliezen uit het jaar 1992 met inkomens uit eerdere jaren centraal. De belanghebbende, aangeduid als X, had een verlies uit onderneming dat als aanloopverlies werd aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst had een beschikking afgegeven waarin het verlies werd vastgesteld en verrekend met het positieve belastbare inkomen uit 1989. De belanghebbende betwistte deze beschikking en stelde dat de inspecteur niet bevoegd was om deze vaststelling te doen, omdat er geen nieuw feit was. Het Hof oordeelde echter dat de wet geen voorwaarden stelt voor het vaststellen van een beschikking als bedoeld in artikel 52, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof bevestigde dat de inspecteur correct had gehandeld door het verlies uit 1992 te verrekenen met het inkomen van 1989, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen die de volgorde van verrekening van verliezen regelen.
Het Hof ging verder in op de argumenten van de belanghebbende over de hoogte van het aanloopverlies en de afschrijving op de inboedel van verhuurde panden. Het Hof concludeerde dat de stelling van de belanghebbende niet kon leiden tot een hogere vaststelling van het aanloopverlies, omdat de verhuur van de panden geen ondernemingsactiviteit was. De wet maakt geen onderscheid tussen verschillende soorten verliezen bij de verrekening met inkomens van voorafgaande jaren. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat het aanloopverlies te laag was vastgesteld en dat de inspecteur de juiste procedure had gevolgd.
De uitspraak van het Hof was dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard en de bestreden beschikking werd bevestigd. Er werden geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een schriftelijk verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke, waarvoor griffierechten van toepassing waren. De uitspraak werd gedaan door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Okhuizen als griffier.