98/05507
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd bureau heffingen van de gemeente Zaanstad, verweerder, gedagtekend 10 december 1998, betreffende de aan belanghebbende bij nota - van 4 juli 1997 en met nummer 80091687 - in rekening gebrachte leges.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 januari 2000.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vernietigt de aanslag,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ƒ 220, te voldoen door de gemeente Zaanstad, en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad ƒ 80 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1.1. Belanghebbende heeft op 27 mei 1997 bij de afdeling Bouw- en woningtoezicht een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning ter zake van de uitbouw van een dak. Op grond hiervan is op 16 juni 1997 een nota bouwleges ad ƒ 237 aan belanghebbende verzonden. Deze nota is tussen partijen niet in geschil.
1.2. Op 25 juni 1997 is door voormelde afdeling aan belanghebbende meegedeeld dat voor het verlenen van de betreffende bouwvergunning een vrijstellingsprocedure nodig is, omdat sprake was van strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, en voorts dat de kosten daarvan ƒ 765 bedroegen. Voorts is aan belanghebbende meegedeeld dat wanneer binnen twee weken geen bericht van hem is ontvangen de vrijstellingsprocedure zou worden gestart.
Met dagtekening 4 juli 1997 zijn ter zake van deze vrijstellingsprocedureprocedure bij de opgemelde nota aan belanghebbende leges in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 765.
2. In geschil is of voormelde leges terecht in rekening zijn gebracht. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak de leges gehandhaafd.
3.1. De leges zijn in rekening gebracht krachtens de in de gemeente Zaanstad geldende ‘Verordening op de heffing en de invordering van leges 1997’ en de daarbij behorende tarieventabel. De artikelen 1 en 3 van deze verordening luiden als volgt:
"Artikel 1. Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam "leges" worden rechten geheven ter zake van het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend."
Lid 19 van paragraaf 17 van de bedoelde tarieventabel luidt als volgt:
"Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vrijstelling van de voorschriften
van een vigerend bestemmingsplan waarvoor geen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten vereist is (...) ƒ 765,00."
3.2. Artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht luidt als volgt:
"Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een
beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen."
Bij de voormelde verordening is dit niet anders bepaald.
4. Gelet op voormelde bepalingen is in casu voor het in rekening brengen van leges vereist dat een aanvraag wordt ingediend ter zake van het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten. Deze aanvraag dient schriftelijk te geschieden. Gebleken is dat in het onderhavige geval evenwel geen aanvraag als bedoeld is ingediend. Naar ’s Hofs oordeel kan de mededeling van de afdeling Bouw- en woningtoezicht van 25 juni 1997, zoals vermeld onder 1.2, in elk geval niet als zodanig worden aangemerkt. Op geen enkele wijze is gebleken dat belanghebbende ten tijde van het in rekening brengen van de leges op enigerlei wijze aan de gemeente te kennen heeft gegeven dat hij de betreffende vrijstellingsprocedure in werking wilde stellen, nog daargelaten de omstandigheid dat dit niet schriftelijk is geschied. De omstandigheid dat de betreffende bouw, zoals verweerder stelt, thans is uitgevoerd doet daar niet aan af. Gelet op het vorenstaande komt het Hof tot het oordeel dat de onderhavige leges ten onrechte aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
Overigens is nog gebleken dat de nota binnen twee weken aan belanghebbende is gezonden, dit in strijd met de mededeling van de afdeling Bouw- en woningtoezicht van 25 juni 1997.
5. Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures komen in het onderhavige geval hiervoor in aanmerking de reis- en verletkosten van belanghebbende om de zitting van 20 januari 2000 bij te wonen. De reiskosten (per tweede klas van het openbaar vervoer) stelt het Hof in goede justitie vast op ƒ 20. Ter zake van de verletkosten, hoewel gesteld, heeft belanghebbende geen opgave gedaan van de hoogte van de gederfde inkomsten. Het Hof schat deze kosten in goede justitie op 4 (uur) x ƒ 50 = ƒ 200 en zal deze op dit bedrag vaststellen. De door belanghebbende gestelde kosten ter zake van bij derden ingewonnen advies zijn door hem op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat de ter zitting aan hem verleende bijstand moet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan op 1 februari 2000 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Berns als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ƒ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.