99/1674
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 1 juni 1999, aangevuld bij schrijven van 14 september 1999.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 19 april 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1995.
De oorspronkelijk opgelegde aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van negatief f 236.552. De navorderingsaanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van (positief) ¦ 87.177.
Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 54.299.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Met toestemming van de voorzitter heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Van de inspecteur is een conclusie van dupliek ontvangen.
Ter zitting van 15 september 2000 is de inspecteur verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging van 14 juli 2000 uitgenodigd voor de zitting. Blijkens de door belanghebbende getekende retourkaart is de uitnodiging op 18 juli 2000 door belanghebbende in ontvangst genomen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft in december 1996 het hem uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1995 ingediend. In die aangifte zijn onder meer de volgende gegevens vermeld:
- op het ontvangen verzetspensioen ad ¦ 96.718 is een bedrag van ¦ 84.263 in mindering gebracht wegens "teveel genoten verzpens. 91";
- als rente van schulden is een bedrag van ¦ 239.466 in aftrek gebracht met als toelichting "belastingschuld".
2.2.1. De in aftrek gebrachte bedragen hangen samen met een op 4 oktober 1994 aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1991, waarbij heffingsrente in rekening is gebracht. De ter zake gevoerde fiscale procedure is uitgemond in een arrest van de Hoge Raad van 29 september 1999, nr. 34 533, gepubliceerd in VakstudieNieuws 1999/46.14.
De gebeurtenissen in 1991 hebben tevens geleid tot een strafrechtelijke procedure, waarin de Hoge Raad op 6 juli 1999, nr. 110.064, arrest heeft gewezen (gepubliceerd in NJ 1999,740). Die zaak is daarbij verwezen naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage.
2.2.2. De herziening van het belastbare inkomen over 1991 heeft de Pensioenuitkeringsraad aanleiding gegeven tot terugvordering van ¦ 84.263,33 aan buitengewoon pensioen. Blijkens schrijven van 13 oktober 1995 (bijlage 8 bij het verweerschrift) wordt maandelijks een bedrag van ¦ 7.340,75 op belanghebbendes buitengewoon pensioen ingehouden.
2.3.1. Bij het vaststellen van de oorspronkelijke aanslag over 1995 heeft de behandelende ambtenaar de onder 2.1. vermelde bedragen op het aangiftebiljet gecorrigeerd. Bij het intoetsen van de aanslaggegevens zijn deze correcties kennelijk over het hoofd gezien. De aanslag is met dagtekening 30 juni 1998 aan belanghebbende toegezonden.
2.3.2. Tevoren heeft de inspecteur bij brief van 5 juni 1998 (bijlage 7 bij het verweerschrift) aan belanghebbende het volgende medegedeeld:
"Binnenkort ontvangt u de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995 met dagtekening 30 juni 1998. (..) Ten gevolge van een fout van feitelijke aard is het bedrag van de definitieve aanslag echter onjuist vastgesteld. De volgende fout is gemaakt: Bij het intoetsen van de aanslag(ge)gevens is een fout gemaakt. De door u opgevoerde rente van schulden is niet aftrekbaar. De aanslagregelend ambtenaar heeft abusievelijk deze correctie foutief ingetoets(t). Ik zal de fout herstellen met een navorderingsaanslag. Deze navorderingsaanslag zal ik uiteraard zonder boete opleggen. U kunt aan de onjuiste definitieve aanslag geen rechten ontlenen. Voor de gemaakte fout bied ik u mijn excuses aan."
2.4. De navorderingsaanslag 1995 is gedagtekend 17 juli 1998. Na bezwaar is de navorderingsaanslag verminderd met ¦ 32.878 wegens in 1995 verrekende termijnen van het teruggevorderde verzetspensioen over 1991.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur gelet op artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gerechtigd was de navorderingsaanslag op te leggen.
Voorts verzoekt belanghebbende de navorderingsaanslag over 1991 in te trekken gelet op het arrest van de Strafkamer van de Hoge Raad.
4. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
Ter zitting heeft de inspecteur daaraan toegevoegd:
De vermindering van de navorderingsaanslag wegens maandelijkse terugbetalingen van teveel ontvangen pensioen is gebaseerd op gegevens van de uitkeringsinstantie; in augustus 1995 is ¦ 3.515 ingehouden en in de volgende maanden telkens ¦ 7.340,75 conform de brief van 13 oktober 1995.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Aan de regeling van een aanslag, blijkende uit het aan de belastingplichtige uitgereikte aanslagbiljet, mag deze het vertrouwen ontlenen dat daarmee zijn belastingschuld voor het jaar definitief is vastgesteld behoudens de bevoegdheid van de inspecteur tot navordering, hem in artikel 16, eerste lid, AWR slechts toegekend met de in de laatste volzin van die bepaling gemaakte uitzondering.
Op voormeld, aan het aanslagbiljet te ontlenen en in het belang van de rechtszekerheid te beschermen vertrouwen kan de belastingplichtige zich echter niet met vrucht beroepen indien hem ten tijde van de uitreiking van het aanslagbiljet reeds vanwege de inspecteur was kenbaar gemaakt dat de daarin opgenomen aanslag ten gevolge van een door de inspecteur nader aangeduide misslag van feitelijke of rechtskundige aard onjuist was vastgesteld en mitsdien in zoverre niet als definitieve aanslag van de belastingschuld kon gelden doch door een navordering op dit punt zou worden gevolgd. In dat geval staat de in de laatste volzin van artikel 16, eerste lid, AWR gemaakte, op het beginsel van de rechtszekerheid terug te voeren uitzondering aan navordering niet in de weg (vergelijk Hoge Raad 17 oktober 1990, nr. 26 299, BNB 1991/118, en Hoge Raad 9 juli 1999, nr. 34 665, BNB 1999/381).
5.2. Vaststaat dat de inspecteur vóór de uitreiking van de primitieve aanslag 1995 aan belanghebbende heeft meegedeeld dat bij de vaststelling van die aanslag een administratieve fout was gemaakt, die door het opleggen van een navorderingsaanslag zou worden hersteld.
Blijkens de brief van 5 juni 1998 bestond de fout daarin dat de correctie ter zake van de opgevoerde rente van schulden niet in de aanslag was verwerkt.
Gelet op het onder 5.1. overwogene was het de inspecteur derhalve toegestaan het ter zake in de aangifte vermelde - en bij de primitieve aanslag per abuis in aftrek toegelaten - bedrag van ¦ 239.466 bij wege van navordering alsnog tot het belastbare inkomen te rekenen.
5.3. In de brief van 5 juni 1998 is de misslag inzake het ten onrechte in aftrek gebrachte bedrag aan terugbetaald pensioen niet kenbaar gemaakt. Het onder 5.1. overwogene kan daarom niet worden toegepast op het deel van de navorderingsaanslag dat betrekking heeft op het ten onrechte in aftrek gebrachte gedeelte van de pensioenterugbetaling.
5.4. Nochtans acht het Hof de navordering ter zake van de pensioenterugbetaling niettemin geoorloofd omdat belanghebbende te dier zake te kwader trouw heeft gehandeld en navordering alsdan is geoorloofd op grond van de laatste volzin van artikel 16, eerste lid, AWR.
Aan belanghebbende is door de uitkeringsinstantie medegedeeld dat de terugbetaling van het teveel genoten pensioen ad ¦ 84.263,33 zou plaatsvinden door een maandelijkse inhouding op zijn buitengewoon pensioen gedurende 12 maanden. In 1995 is aldus ¦ 32.878 op de pensioenbetalingen ingehouden. Het restant van de schuld is in 1995 niet betaald, verrekend, door belanghebbende ter beschikking gesteld of rentedragend geworden en was daarom in 1995 nog niet aftrekbaar.
Naar ‘s Hofs oordeel heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende, door dat restant niettemin reeds in zijn aangifte over 1995 in aftrek te brengen op zijn belastbare inkomen, opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan.
5.5. Belanghebbendes verzoek tot herziening van de onherroepelijke beslissing inzake de navorderingsaanslag over 1991 kan, wat daar overigens ook van zij, in deze procedure niet aan de orde komen.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 20 oktober 2000 door Mrs. Schaap, Kwantes en Van Loon, in tegenwoordigheid van Mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.