ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/5243
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Ouderaa
  • M. van der Voort Maarschalk-Vencken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het autokostenforfait door bewindslieden en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 mei 2000 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. Belanghebbende, geboren in 1961 en directeur-aandeelhouder van A BV, had in zijn aangifte geen bijtelling voor het privégebruik van een ter beschikking gestelde auto, een Audi 80, opgenomen. Hij beriep zich op het beleid van de Staatssecretaris van Financiën dat tot 17 maart 1997 gold, waarin werd gesteld dat bewindslieden geen autokostenforfait hoefden aan te geven.

Het Hof overwoog dat de Hoge Raad in een eerder arrest (BNB 1997/160) had bepaald dat belastingplichtigen die niet tot een beperkte groep behoren, geen beroep kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel zolang de onjuistheid van de rechtsopvatting niet is gebleken. Aangezien de Staatssecretaris kort na het arrest zijn beleid had ingetrokken, was het beroep van belanghebbende ongegrond. Het Hof oordeelde dat belanghebbende, die meer dan 1000 kilometer privé had gereden, de bijtelling terecht moest opnemen.

Daarnaast werd de klacht van belanghebbende over de heffingsrente verworpen, omdat deze voortvloeit uit het systeem van de wet. Het Hof concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

98/5243
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES -VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, verweerder, gedagtekend 17 november 1998, inzake de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1996.
Het beroep is behandeld op de zitting van 12 mei 2000.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende, geboren in 1961, is directeur-aandeelhouder van A BV. Deze besloten vennootschap drijft een detailhandel in kleding. In 1996 heeft de BV een auto aan belanghebbende ter beschikking gesteld, merk Audi 80, met een cataloguswaarde van ƒ 48.000.
2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1996 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 38.714. In de aangifte heeft belanghebbende geen bijtelling wegens privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto opgenomen. Deze handelwijze is toegelicht in twee brieven aan verweerder, gedateerd 8 april 1997 en 30 juni 1997. Op 8 april 1997 schrijft belanghebbendes vader, die als zijn gemachtigde optreedt:
“Zoals telefonisch afgesproken ... doe ik u hierbij 2 copiën van de financiële Telegraaf op 15 febr ’97 en recent op 5 april jongstleden toekomen. Ik meen dat gezien beide artikelen en met name het arrest van de Hoge Raad van 5 februari ‘97 er voor de zoon X ... gezien het geringe aantal privé’s km over 1996 (± 1500 km) geen bijtelling behoeft.”
De bijgevoegde kopieën betreffen twee artikelen in de Telegraaf van P.G. Kroon, waarin deze (de gevolgen van) het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 1997 over de toepassing van het autokostenforfait door bewindslieden en de wijziging van het beleid op dit punt naar aanleiding van het arrest door de staatssecretaris van Financiën bespreekt.
Op 30 juni 1997 schrijft belanghebbende:
“Ik heb bij vraag 1b de 20% cataloguswaarde (ƒ 9.600) niet opgegeven omdat ik gezien de goed geregistreerde privé km’s (1461 km) en het gelijkheidsbeginsel zie uitspraak Hoge Raad van 5 febr ’97 meen dat ik dat niet hoef te doen.”
3. Verweerder heeft ter zake van het privé-gebruik auto de aangifte gecorrigeerd en een aanslag opgelegd, gedagtekend 19 augustus 1998, naar een belastbaar inkomen van ƒ 38.714 + ƒ 9.600 = ƒ 48.314. Bij deze aanslag is aan belanghebbende een bedrag van ƒ 128 aan heffingsrente in rekening gebracht.
4. In geschil is de correctie ter zake van privé-gebruik auto en de heffingsrente. Belanghebbende is van mening dat hij geen 20% van de cataloguswaarde van de hem ter beschikking gestelde auto bij zijn inkomen hoeft op te tellen, gelet op het gelijkheidsbeginsel en het geringe aantal privé kilometers (1461 km) waarvan een deugdelijke km-administratie is bijgehouden. Verweerder meent dat de bijtelling terecht is.
5. In zijn arrest van 5 februari 1997 (BNB 1997/160) heeft de Hoge Raad overwogen: “Wanneer beleid, dat berust op een onjuiste rechtsopvatting, naar zijn bedoeling slechts wordt gevoerd ten aanzien van een zeer beperkte groep belastingplichtigen en aannemelijk is dat het zonder de onjuiste rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven, kunnen belastingplichtigen die niet tot de beperkte groep behoren niet met vrucht een beroep doen op toepassing van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur zolang de onjuistheid van de rechtsopvatting niet is gebleken.” Naar aanleiding van het arrest heeft de staatssecretaris van Financiën op 17 maart 1997 een brief aan de Tweede Kamer geschreven, waarin hij zegt dat door het arrest de basis aan zijn voorheen ingenomen standpunt over de toepassing van het autokostenforfait door bewindslieden is ontvallen en dat voortaan de forfaitaire bijtelling slechts achterwege kan blijven indien betrokkene kan aantonen in een bepaald jaar minder dan 1000 kilometer privé te hebben gereden.
6. Gelet op de hiervoor genoemde brief van 17 maart 1997 is aannemelijk dat het tot die datum gevoerde beleid, dat bewindslieden geen autokostenforfait behoefden aan te geven voor de aan hen ter beschikking gestelde dienstauto, achterwege zou zijn gebleven zonder de rechtsopvatting, dat privé-gebruik door bewindslieden niet is aan te merken als privé-gebruik. Nu deze rechtsopvatting onjuist is gebleken volgt uit het hiervoor genoemde arrest dat belanghebbende, die niet behoort tot de groep van bewindslieden, zich niet met succes kan beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Nu voorts vaststaat dat belanghebbende in 1996 meer dan 1000 kilometer privé heeft gereden is de bijtelling terzake van privé-gebruik auto terecht aangebracht.
7. Met betrekking tot belanghebbendes klacht over de heffingsrente overweegt het Hof dat deze voortvloeit uit het systeem van de wet en dat er ook overigens geen reden is om te oordelen dat de aanslag, gedagtekend 19 augustus 1998, met te weinig voortvarendheid is opgelegd. Het gelijk is aan verweerder.
8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
De uitspraak is gedaan op 26 mei 2000 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Vervanging
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht f 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.