ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
550/99
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Willems
  • A. Visser
  • M. den Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over het verzoek van de Ondernemingsraad inzake beëindiging activiteiten YVC IJsselwerf B.V.

Op 9 november 2000 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met rekestnummer 550/99. De Ondernemingsraad van de besloten vennootschap YVC IJsselwerf B.V. had verzocht om te verklaren dat de ondernemer in redelijkheid niet tot het besluit had kunnen komen om op 4 juni 1999 surséance van betaling aan te vragen en dat het besluit tot beëindiging van de activiteiten van IJsselwerf niet gerechtvaardigd was. In een eerdere beschikking van 21 oktober 1999 had de Ondernemingskamer al vastgesteld dat er onvoldoende gegevens waren om te oordelen over het besluit tot surséance. De Ondernemingskamer heeft de behandeling van het verzoek aangehouden in afwachting van een enquête naar het beleid van IJsselwerf en YVC Holding B.V., waarvan het verslag op 31 maart 2000 ter inzage was gelegd. De Ondernemingsraad heeft op 31 mei 2000 verzocht om de behandeling van het verzoek voort te zetten, maar de ondernemer heeft het verzoek bestreden. Tijdens de zitting op 14 september 2000 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De Ondernemingskamer heeft in haar beslissing overwogen dat er geen bewijs was dat de ondernemer opzettelijk had aangestuurd op een onnodige surséance en dat de oorzaak van de problemen van IJsselwerf lag in het uitblijven van orders, niet in de Wilton Fyenoord transactie. De Ondernemingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de Ondernemingsraad moet worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat een besluit tot beëindiging van de activiteiten van IJsselwerf is genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
BESCHIKKING van 9 november 2000 in de zaak met rekestnum-mer 550/99 OK van:
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID YVC IJSSELWERF B.V.,
vertegenwoordigd door zijn voorzitter H. Vreden-borg,
VERZOEKER,
advocaat en procureur: Mr P.L.J. Bosch,
t e g e n
De besloten vennootschap met beperkte aansprake-lijk-heid
YVC IJSSELWERF B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
VERWEERSTER,
procureur: Mr L.P. Broekveldt,
advocaat : Mr H.J. Smit.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1. Voor het eerdere verloop van het geding verwijst de Ondernemings-kamer naar de in deze zaak gegeven beschikking van 21 oktober 1999.
1.2. In deze beschikking heeft de Ondernemingskamer ver-klaard dat de ondernemer bij afweging van alle belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit om op 4 juni 1999 surséance van betaling aan te vragen. Ten aanzien het door de OR gedane verzoek te verklaren dat de ondernemer in redelijkheid niet had kunnen komen tot het besluit van 4 juni 1999 tot beëindiging van de activi-teiten van IJsselwerf werd, in afwachting van de uitkomst van de in de rekestprocedure 647/99 OK ingestelde enquête naar het beleid en de gang van zaken van IJsselwerf en YVC Holding B.V., de beslis-sing aangehouden.
1.3. Het bedoelde enquêteverslag is op 31 maart 2000 ter inzage van een ieder gelegd.
1.4. Bij verzoek, ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen op 31 mei 2000, heeft (de raadsman van) de OR de Ondernemingskamer verzocht de behandeling van het verzoek voort te zetten, onder handhaving van het verzoek aan de Ondernemingskamer om te verklaren dat de ondernemer bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit tot beëindiging van alle activiteiten van IJsselwerf heeft kunnen komen.
1.5. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 25 augustus 2000, heeft de onderne-mer het verzoek bestreden en de Ondernemingskamer ver-zocht, kort gezegd, het verzoek af te wijzen.
1.6. De zaak is, gezamenlijk met de zaak met het rekest-nummer 510/2000 OK, behandeld ter terechtzitting van de Ondernemingskamer van 14 september 2000. Partijen hebben haar standpunten doen bepleiten door haar advoca-ten, die zich beiden hebben bediend van pleitnotities. Bij die gelegenheid heeft IJsselwerf nog een productie in het geding gebracht.
1.7. De inhoud van de hiervoor vermelde stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2. De gronden van de beslissing
2.1. In de in deze zaak op 21 oktober 1999 gegeven be-schikking heeft de Ondernemingskamer in rechtsoverweging 3.6 overwogen dat ten tijde van het geven van die beschikking nog onvoldoende gegevens aan-wezig waren om te kunnen oordelen, zoals de OR stelde, dat in het besluit om surséance van betaling aan te vra-gen een besluit tot beëindiging van de activiteiten van IJsselwerf besloten lag. In afwachting van de uitkomst van de in de rekestprocedure met nummer 647/99 OK bevolen enquête naar het beleid en de gang van zaken van IJsselwerf en van YVC Holding B.V. is vervolgens iedere verdere beslissing aangehouden.
2.2. In de samenvatting van het verslag van het onderzoek valt, voor zover van belang, onder meer als volgt te lezen:
(¼)
5. De enquêteur heeft geen aanwijzingen gevonden dat de Hol-ding willens en wetens heeft aangestuurd op een onnodige surséance van IJsselwerf. Wel kan, als gezegd, worden gesproken van onvoldoende pogingen ter voorkoming van een situatie waarin het aanvragen van surséance tenslotte onont-koombaar was.
(¼)
8. Van grond voor het door de Ondernemingsraad gevreesde "opofferen" van IJsselwerf aan de Wilton Fyenoord transactie is de enquêteur niet gebleken. De oorzaak van de discontinuiteit van IJsselwerf is gelegen in het uitblijven van orders, niet in de Wilton Fyenoord transactie.
(¼)
10. Het aanvragen van surséance is niet voorbarig geweest. Uit een oogpunt van liquiditeit had de aanvraag door middel van het incasseren van uitstaande bedragen weliswaar nog enige tijd uitgesteld kunnen worden, maar het onvermijdelijke bekend worden van het definitief niet doorgaan van de RoRo-order maakte onmid-dellijk ingrijpen door een bewindvoerder noodzakelijk. Door het succesvolle optreden van de bewindvoerders en de door hen aan-gestelde interim-manager is de oplevering van bouwnummer 275, zij het met vertraging, gelukt en daarmee is de reële dreiging van een faillissement afgewend.
(¼)
12. Blijkens het binnen enkele weken na de surséance-aan-vraag verschenen jaarverslag van de Holding over 1998 ligt het door FNV Bondgenoten verweten doorgaan met nieuwbouw te Schiedam zonder IJsselwerf en de IJsselwerf-werknemers als-nog in het voornemen van de Holding: "De thans ontstane si-tuatie houdt echter niet in dat YVC Holding B.V. zich te-rugtrekt uit de nieuwbouw van zeeschepen. Nagegaan wordt hoe de situatie dient te worden aangepast om, met gebruikmaking van de beschikbare specifieke kennis en ervaring in met name engineering en sectiebouw, alsmede toepassing van aan-nemingsgericht bouwen, te komen tot een concurrerend prijs-niveau." Geconstateerd moet worden dat met dit nagaan te lang is gewacht.
13. Dat het van het begin van de onderhandelingen over de Wilton Fyenoord transactie het voornemen van de Holding is geweest om IJsselwerf niet naar Schiedam mee te nemen maar na verloop van tijd in Schiedam overnieuw met nieuwbouw te beginnen, is de enquêteur niet gebleken en is trouwens ook niet plausibel. Het aanvankelijk voornemen om de nieuwbouw naar Schiedam te verhuizen en daar zonder onderbreking voort te zetten is gefrustreerd door gebrek aan financiering voor de in dat verband noodzakelijke investeringen en, los daar-van, door het uitblijven van orders die het IJsselwerf mo-gelijk hadden moeten maken om de tijd tot die verhuizing door te komen.
2.3. In deze weergave -en ook overigens in het verslag- kan geen steun worden gevonden voor de juistheid van de door de OR verdedigde stelling.
2.4. Er dient daarom vanuit te worden gegaan dat onvol-doende is komen vaststaan dat een besluit tot beëin-diging van de activiteiten van IJsselwerf is genomen. Ge-volg hiervan moet zijn dat het verzoek van de OR, voor zover hier aan de orde, moet worden afgewezen.
3. De beslissing
De Ondernemingskamer:
Wijst het verzoek van de Ondernemingsraad te verklaren dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit tot beëindiging van haar activiteiten af.
Deze beschikking is gegeven door mr Willems, voorzitter, mr Visser en mr Den Boer, raadsheren, drs Nabbe en mr Hoek, raden, in aanwezigheid van mr De Vries, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2000.