ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
P99/02474
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Boersma
  • mr. Van Aalst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en piramidespel: beoordeling van inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2000 uitspraak gedaan in een belastingkwestie met betrekking tot de deelname van belanghebbende aan een piramidespel. De belanghebbende, die in loondienst was, had in zijn aangifte over 1996 een belastbaar inkomen van f 45.317,- opgegeven. De inspecteur had echter een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen werd verhoogd naar f 71.317,-, later verminderd tot f 65.317,-. De belanghebbende stelde dat de activiteiten met betrekking tot het piramidespel voornamelijk door zijn echtgenote waren verricht, en dat deze niet als zijn inkomsten uit arbeid konden worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2000 werd duidelijk dat de echtgenote van de belanghebbende actief had deelgenomen aan het piramidespel en andere deelnemers had geworven. Het hof oordeelde dat de activiteiten van de echtgenote niet alleen privé waren, maar dat zij ook in het economische verkeer had gehandeld. Hierdoor werden de voordelen die zij had behaald aangemerkt als inkomsten uit arbeid, conform artikel 22 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Het hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur en verminderde de navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen van f 45.317,-, waarbij de belanghebbende in tariefgroep 2 werd ingedeeld. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak kan binnen zes weken na verzenddatum worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
kenmerk P99/02474
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 3 augustus 1999, ingediend door G als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 16 juli 1999 betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 8 september 1999.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 45.317,- met indeling in tariefgroep 3 en de inspecteur heeft de aanslag opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.
De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 71.317,- en is bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 65.317,-.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en de navorderingsaanslag.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 27 april 2000 zijn verschenen de genoemde gemachtigde, alsmede C namens de inspecteur. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. De gemachtigde heeft een aantal verslagen overgelegd, opgesteld door de curator in het faillissement van AAA. De inspecteur heeft van deze verslagen kennis kunnen nemen en hij heeft zich er over kunnen uitlaten.
Op 8 mei 2000 heeft de inspecteur stukken toegestuurd inzake de deelname van belanghebbende en ene Boelen aan een piramidespel van AAA en een memo inzake de behandeling van piramidespelen. De gemachtigde heeft deze stukken in afschrift ontvangen.
Ter zitting van 31 augustus 2000 zijn verschenen G en belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote Y, A en diens echtgenote B, alsmede C namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van D. Partijen hebben verklaard dat de in de zaak 98/05214 inzake A overgelegde stukken tot de stukken in deze zaak gerekend kunnen worden en dat er geen bezwaar bestaat tegen een gezamenlijke behandeling ter zitting.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was in 1996 in loondienst werkzaam bij E. Hij is gehuwd met Y. In de aangifte over 1996 vermeldde belanghebbende een belastbaar inkomen van f 45.317,-; voor zijn echtgenote vermeldde hij dat zij geen inkomen had.
2.2. AAA B.V. en AAA Inc., inmiddels gefailleerd, exploiteerden een piramidespel. AAA, gevestigd te Nuis, heeft de bedrijfsactiviteiten voortgezet tot april 1997 en is failliet verklaard op 23 december 1997.
2.3. Een van de verslagen van de curator bevat de constateringen
dat de verslaglegging van een groot aantal posten uitermate summier is, zoals met name de debiteuren- en crediteurenpositie (eerste verslag)
en
Door een registeraccountant zal nader onderzoek worden gedaan naar de inhoud van de administratie en de vraag of op alle onderdelen sprake is van een deugdelijke verantwoording. Voorshands verwacht de curator dat daarbij de nodige vraagtekens zullen rijsen. (tweede verslag).
2.4. Belanghebbende staat per 29 mei 1996 met de naam XX als deelnemer, nummer 15119214, in een piramidespel van AAA geregistreerd en zou zijn opgegeven door ene Boelen; zijn inleg was f 5.000,-. Volgens de administratie van AAA zou hij een bedrag hebben ontvangen van f 26.000,-. Tot de stukken behoort een overzicht van deelnemers die aansloten op de deelname ten name van belanghebbende. Tot de stukken behoort voorts een “korte uitleg piramidespelen” en de strekking van een dergelijk spel is bij partijen genoegzaam bekend.
2.5. Op 22 juli 1998 schreef de inspecteur aan belanghebbende dat hij voornemens was een navorderingsaanslag op te leggen in verband met een voordeel ad f 26.000,- dat belanghebbende behaald zou hebben door deelname aan het piramidespel AAA. In zijn brief van 10 augustus 1998 reageerde belanghebbende met onder meer de volgende passages
Over de feitelijke omstandigheden … bestaat geen verschil van mening. … Voorafgaand aan mijn deelname …
Uiteindelijk zijn partijen het eens geworden over de feitelijke omvang van het na aftrek van de inleg en verleende afstand genoten voordeel, zijnde een bedrag van per saldo f 20.000,-.
2.6. Op 25 oktober 1999 hebben een tweetal medewerkers van de Belastingdienst een ambtsedige verklaring afgelegd met onder meer de volgende inhoud (zakelijk weergegeven):
- zij waren vanaf 1995 betrokken bij onderzoeken inzake piramidespelen;
- zij hadden op 1 oktober 1997 het bedrijfsadres van AAA bezocht;
- de geautomatiseerd bijgehouden administratie bleek overeen te komen met gegevens op deelnameformulieren en kasbewijzen;
- zij constateerden geen hiaten in de ledenadministratie;
- de in enkelvoud opgemaakte afziensverklaringen waren niet in de geautomatiseerde administratie verwerkt;
- de opgemaakte renseignementen zijn betrouwbaar;
- na het faillissement was inzage in de administratie niet meer mogelijk.
3. Geschil
In geschil is de vraag of belanghebbende dan wel zijn echtgenote enig voordeel heeft genoten uit de deelname in het piramidespel van AAA en of dit voordeel valt aan te merken als inkomsten uit arbeid. Voorts is in geschil of er sprake is geweest van enige onrechtmatigheid bij het door de Belastingdienst verkrijgen van informatie van AAA en of deze onrechtmatigheid toegerekend moet worden aan de inspecteur.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota's.
4.2.1. Ter zitting van 27 april 2000 heeft de gemachtigde nog verklaard dat een manager belde wanneer de deelnemer recht had op uitkering van enig bedrag; dat alles mondeling ging; dat hij niet begrijpt waarom de voornaam van belanghebbende geregistreerd staat bij AAA; dat belanghebbende ingedeeld moet worden in tariefgroep 2 als er sprake is van inkomsten van de echtgenote.
4.2.2. Ter zitting van 31 augustus 2000 heeft Y verklaard dat zij op een bijeenkomst van AAA in aanwezigheid van ene John op eigen naam een "zwijgverklaring" moest tekenen en ook op eigen naam een deelnameformulier of zoiets heeft getekend; dat zij het deelnamebedrag van haar moeder had geleend; dat zij het volgende kan melden over de aansluitende deelnemers:
- 5/6/96: S Y, haar zus; Y Y-Z, haar moeder; FG, een vriend van haar zus;
- 27/6/96: HJ, een man van haar vriendin;
- 4/7/96: KL, een man van een andere vriendin;
dat de daarna genoemde deelnemers niet door haar benaderd zijn en dat zij deze ook niet kent; dat deze tot de kennissenkring van HJ behoren; dat iemand anders dan de genoemde John op maandag het geld kwam halen en dat zij toen zelf voor deelname heeft getekend; dat zij geen brochure of andere informatie van AAA heeft ontvangen; dat zij gebeld werd als er geld voor haar was; dat zij geen inzicht kregen in de feitelijke rechten uit de deelname in het piramidespel; dat zij aanneemt dat een van de voorgaande deelnemers aan het spel, M of N, de naam van haar man hebben genoemd als mogelijke deelnemer; dat er absoluut geen sprake was van toezenden van post door AAA aan de deelnemers.
Belanghebbende heeft nog verklaard dat hij een drukke baan had als chauffeur; dat hij het niet zag zitten om aan zo’n piramidespel mee te doen; dat hij bij afwezigheid van zijn vrouw op de kinderen paste; dat hij wel zijn vrouw vergezelde als er geld opgehaald moest worden van een bijeenkomst in Haarlem.
De gemachtigde heeft nog verklaard dat de bijeenkomsten veelal op zaterdag of zondag waren en dat het deelnamegeld vervolgens op maandag werd afgehaald; dat er geen schriftelijke correspondentie was met AAA; dat het onrechtmatig is stukken mee te nemen van AAA met goedkeuring van een pas aangesteld personeelslid.
4.3.1. De inspecteur heeft ter zitting van 27 april 2000 nog verklaard dat er niets onrechtmatig is gebeurd bij het meenemen van stukken bij AAA; dat bijlage 7 bij het vertoogschrift, een lijst met aansluitende deelnemers, afkomstig is van belanghebbende; dat hij stukken van de FIOD alsnog zal toesturen.
4.3.2. Ter zitting van 31 augustus 2000 heeft de inspecteur nog verklaard dat de deelname wel degelijk geregistreerd staat op naam van belanghebbende; dat de administratie van AAA bergen hoog was; dat hij niet kan aannemen dat belanghebbende geen kwitanties heeft getekend; dat AAA aangeschreven is dat controle zou worden ingesteld en dat het op de weg lag van AAA het personeel te instrueren over de gang van zaken bij het onderzoek en het afgeven van stukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur op onrechtmatige wijze informatie heeft verkregen inzake de deelname van belanghebbende dan wel zijn echtgenote in AAA. Het hof acht volstrekt niet aannemelijk dat ter zake sprake is geweest van enige onrechtmatigheid en verwerpt dan ook deze stelling. In het midden kan dan ook blijven de vraag of belanghebbende op enige wijze in zijn belangen is geschaad nu over de feitelijke deelname van belanghebbende dan wel zijn echtgenote en het behaalde voordeel tussen partijen overeenstemming bestaat.
5.2.1. Bij betwisting door belanghebbende rust op de inspecteur de last aannemelijk te maken dat belanghebbende inkomsten heeft genoten en de inspecteur heeft hiertoe aangevoerd dat de volledige naam van belanghebbende voorkomt in de administratie van AAA en dat deze administratie betrouwbaar is. Belanghebbende heeft betwist dat hij zelf actief is geweest als deelnemer in het piramidespel van AAA terwijl zijn echtgenote gesteld heeft dat zij in dat kader wel activiteiten heeft ondernomen.
5.2.2. Gelet op de constateringen van de curator met betrekking tot de administratie van AAA, het ontbreken van enig origineel stuk, de expliciete betwisting en de concrete verklaringen van belanghebbende en zijn echtgenote ter zitting acht het hof de stelling van belanghebbende dat hij, in tegenstelling tot zijn echtgenote en afgezien van enige begeleiding bij het afhalen van geld, vrijwel geen bemoeienis heeft gehad met het piramidespel AAA, voldoende aannemelijk gemaakt. Het hof ziet dan ook geen reden belanghebbende aan te merken als degene die ter zake enig voordeel heeft genoten.
5.3. De echtgenote van belanghebbende heeft zich met het oog op het behalen van financieel voordeel aangemeld om deel te nemen aan een door een derde georganiseerd piramidespel en zij heeft met het oog op het realiseren van dat financieel voordeel actief andere personen benaderd en vijf mensen ertoe gebracht eveneens deel te nemen in de wetenschap dat ook deze personen zich zouden moeten inspannen om hetzelfde beoogde en voorgespiegelde financiële voordeel te behalen. Daarbij zou de kring van mogelijke deelnemers niet beperkt blijven tot de directe omgeving van belanghebbendes echtgenote. De echtgenote heeft alleen al als resultaat van haar eigen werving van deelnemers voordeel behaald. Het hof is daarom van oordeel dat zij activiteiten heeft verricht in het economische verkeer en daarbij is getreden buiten de privé-sfeer. De behaalde voordelen zijn dan ook aan te merken als door haar genoten inkomsten in de zin van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
5.4. Gelet op de door de inspecteur overgelegde documentatie acht het hof aannemelijk dat hij gehandeld heeft in de lijn van de landelijk gecoördineerde aanpak inzake de fiscale behandeling van piramidespelen. De stelling van de gemachtigde dat de inspecteur te Q in een aantal gevallen een andere benadering heeft gevolgd is, aannemende dat de gemachtigde zich met deze verwijzing op het gelijkheidsbeginsel beroept, onvoldoende om op grond van dat beginsel aan te nemen dat ook het voordeel van de echtgenote van belanghebbende als onbelast zou moeten worden aangemerkt.
5.5. Nu de omvang van het genoten voordeel niet in geschil is had de echtgenote van belanghebbende haar basisaftrek niet aan hem over kunnen dragen. De navorderingsaanslag moet dan ook verminderd worden tot een berekend naar het aangegeven en vastgestelde belastbaar inkomen van f 45.317,- met indeling van belanghebbende in tariefgroep 2.
6. Proceskosten
Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en wel tot een bedrag van f 2.130,-, zijnde 3 (voor proceshandelingen) x f 710,- x 1 (voor het gewicht van de zaak). Reeds omdat op het onderhavige geschil Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is ziet het hof geen mogelijkheid belanghebbende enige vergoeding tot te kennen voor de kosten verbonden aan het volgen van de bezwaarprocedure.
7. Beslissing
Het hof
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 45.317,- en indeling in tariefgroep 2;
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 85,- aan belanghebbende te vergoeden en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 2.130,-, te betalen door de Staat.
De uitspraak is vastgesteld op 30 oktober 2000 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van Aalst als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.