ECLI:NL:GHAMS:2000:AD8472

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001140-99
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Krikke
  • A. Steenbergen
  • J. Nuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk vervoeren en afleveren van grote hoeveelheden MDMA en amfetamine, en deelname aan een misdadige organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 januari 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren op 7 augustus 1966, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 127.500 pillen MDMA, het afleveren en vervoeren van 50 kg amfetamine, en deelname aan een misdadige organisatie. De feiten vonden plaats in de periode van oktober 1997 tot en met juni 1998. Het hof oordeelde dat de verdachte een leidinggevende rol vervulde binnen de organisatie die zich bezighield met de handel in synthetische drugs. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van enkele tenlastegelegde feiten door de rechtbank. Het hof verwierp het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden. Het hof overwoog dat de verdachte een substantiële bijdrage had geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in Nederland en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormde. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de bewijsvoering is gebaseerd op afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van getuigen.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001140-99
datum uitspraak 5 januari 2000
tegenspraak
Arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 27 april 1999
in de strafzaak onder parketnummer 15/094069-98 tegen
[verdachte],
geboren te Goirle op 7 augustus 1966,
wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in de P.I. "De Geniepoort" te Alphen aan de Rijn.
De omvang van het hoger beroep
Blijkens mededeling van de advocaat-generaal en de verdediging is het hoger beroep niet gericht tegen enige tussenbeslissing van de rechtbank.
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is mede gericht tegen de eindbeslissingen van de rechtbank houdende vrijspraak van het onder 5 en 7 tenlastegelegde. Blijkens mededeling van de verdediging is het hoger beroep van de verdediging niet gericht tegen deze beslissingen en de beslissing van de rechtbank houdende partiele niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde (tenlastegelegd onderdeel in Spanje).
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 1999 door de advocaat-generaal -voorafgaande aan het requisitoir- gedane mededeling, is het hoger beroep van de officier van justitie niet gericht tegen de beslissing, houdende partiële niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde (tenlastgelegd onderdeel in Spanje).
Op grond van het voorgaande zijn aan het oordeel van het hof onderworpen alle bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde feiten, zoals nader omschreven en gewijzigd ter terechtzitting van de rechtbank, met uitzondering van het onderdeel "in Spanje" in het onder 6 tenlastegelegde feit.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 april 1999 en in hoger beroep van 17 september 1999, 20 en 22 oktober 1999, 3, 5, 10, 12 en 26 november 1999, 1, 3, 17 en 22 december 1999.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- hetgeen staat vermeld in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 maart 1999 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van die dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van -naar het hof begrijpt- primair alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten, subsidiair het de verdachte onder 6 tenlastegelegde feit (kort gezegd: deelneming aan een criminele organisatie), zulks op de navolgende gronden.
(1) Door Spanje zijn de artikelen 3, 5 en 6, eerste en derde lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) -zijnde regels van ius cogens- geschonden.
De raadsman heeft deze stelling als volgt toegelicht.
(a) De verdachte is door een Spaanse politieagent in een verhoorruimte, toen hij niets wilde tekenen en eerst een gekozen raadsman wilde raadplegen, geslagen (en was ook aan zijn mond gewond) en eerst daarna voorgeleid aan de onderzoeksrechter.
(b) De verdachte is in Spanje niet van gekozen rechtsbijstand voorzien en heeft de toegewezen rechtsbijstand van mevr. Critina Tur Sanz niet geaccepteerd en met haar geen adequaat overleg kunnen voeren.
(2) Het beginsel dat de strafrechter ten gronde de rechtmatigheid van de uitlevering moet kunnen toetsen en artikel 66, eerste lid, Uitvoeringsovereenkomst Schengen van 19 juni 1990 zijn op flagrante wijze geschonden. Voorts is artikel 14, eerste lid onder a, Europees Uitleveringsverdrag van 13 december 1957 niet nageleefd.
De raadsman heeft hiertoe het volgende gesteld.
De complete uitleveringsstukken bevinden zich niet bij het dossier waardoor (het gerecht van) de verzoekende staat niet kan controleren waarop de "instemmingshandeling" is gebaseerd (het hof begrijpt: de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verdachte met de verkorte uitleveringsprocedure heeft ingestemd).
Het proces-verbaal ex artikel 66, eerste lid, Overeenkomst ter uitvoering van het Schengen-verdrag (Trb. 1990, 145) ontbreekt. Deze bepaling stelt aan de uitlevering volgens de verkorte procedure de dwingende voorwaarde dat de opgeëiste persoon -kort gezegd- met zijn uitlevering volgens de verkorte procedure instemt blijkens een door een lid van de rechterlijke macht opgemaakt proces-verbaal en na verhoor door deze, waarin hij is voorgelicht over zijn recht op een formele uitleveringsprocedure en waarin hij zich heeft kunnen doen bijstaan door een advocaat.
Bij de stukken bevindt zich ook geen proces-verbaal ex artikel 14, eerste lid onder a, Europees Uitleveringsverdrag van 13 december 1957. Volgens dat artikel dient bij een verkorte procedure een door een rechterlijk ambtenaar opgemaakt proces-verbaal, waarin de verklaringen van de uitgeleverde persoon zijn opgenomen, te worden opgemaakt.
De verdachte betwist dat hij wist/op de hoogte was van de afstand van het specialiteitsbeginsel onderscheidenlijk op de hoogte was van de implicaties van het doen van afstand van het specialiteitsbeginsel -het hof begrijpt: van het aanvaarden van de verkorte uitleveringsprocedure.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
ad 1a
Het hof verwerpt dit onderdeel van het verweer nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte -zoals gesteld- alvorens te zijn voorgeleid aan de onderzoeksrechter, door een Spaanse politieagent is geslagen.
ad 1b en 2
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal overgelegd een vertaling van een beschikking van Instructie nummer vier van het Hooggerechtshof, gevestigd te Madrid, van 8 oktober 1998, opgemaakt door H.L.M. Janssen, beëdigd vertaler voor de Spaanse taal. Deze beschikking betreft het door het gerecht behandelde uitleveringsverzoek van Nederland betreffende de verdachte voor handel in verdovende middelen en houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, het volgende in.
Het gerecht heeft op 1 oktober 1998 opdracht gegeven tot het afnemen van een verklaring van de verdachte, alvorens tot diens detentie werd overgegaan. Het gerecht heeft op 2 oktober 1998 van het Gerecht van Instructie nummer twee van Ibiza de verklaring van de verdachte, als voorgeschreven in artikel 66 in het Verdrag van Schengen, ontvangen. De verdachte is bij het afleggen van die verklaring ter zake bijgestaan door zijn raadsvrouw Cristina Tur Sanz en een tolk in de Nederlandse taal. De verdachte heeft blijkens die verklaring op de vragen of hij akkoord gaat met de vereenvoudigde uitlevering en of hij afziet van het voorrecht van het beginsel van de uniciteit -dat wil zeggen: of hij in het algemeen instemt met de berechting door Nederland voor feiten die afwijken van en anterieur zijn aan de feiten op grond waarvan hij wordt opgeeist wanneer hij in Nederland voor die feiten in staat van beschuldiging wordt gesteld- telkens instemmend geantwoord.
Nu de verdachte blijkens voormelde beschikking, bijgestaan door een raadsvrouw, heeft ingestemd met de verkorte procedure terwijl hem is uitgelegd dat hij daarmee afstand zou doen van het zogenaamde specialiteitsbeginsel, wordt ook dit onderdeel van het verweer verworpen. Ter terechtzitting in hoger zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, op grond waarvan het hof reden heeft te twijfelen aan de juistheid van hetgeen ter zake in de beschikking is gesteld.
Hieraan doet niet af dat de door de raadsman genoemde processen-verbaal zich niet bij de stukken van het geding bevinden.
Nu het verweer in geen van beide onderdelen slaagt, wordt het verworpen. In dit verband merkt het hof terzijde nog op dat de verdediging niet heeft verzocht ter zake van haar stellingen nader onderzoek te doen instellen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan zijn oordeel onderworpen- omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen aan de verdachte (bij gewijzigde tenlastelegging) onder 5 en 7 is tenlastegelegd. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij
- ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde -
op 27 april 1998 in Nederland te zamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft vervoerd (ongeveer) 127.500 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
- ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde -
op 9 april 1998 in Nederland te zamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd ongeveer 50 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
- ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde -
op 2 april 1998 te Amsterdam te zamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
- ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde -
op 8 maart 1998 in Nederland te zamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft afgeleverd (ongeveer) 50 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
- ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde -
in de periode vanaf oktober 1997 tot en met juni 1998 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten het telkens opzettelijk
- afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden of een hoeveelheid van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en
- verrichten van handelingen zoals omschreven in de Opiumwet, artikel 10a, eerste lid, zulks om een feit als bedoeld in de Opiumwet, artikel 10, derde lid, voor te bereiden en/of te bevorderen, terwijl hij, verdachte, bestuurder van die organisatie was.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1.1. De verklaring van de getuige [getuige], afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 3 november 1999, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
(ad 6)
Eind februari, begin maart 1997 vroeg [betrokkene] aan mij voor het eerst of ik in Tilburg wat voor hem wilde ophalen. Dat heb ik toen gedaan.
Een paar weken nadat ik voor het eerst in Tilburg wat voor [betrokkene] had opgehaald, was één van de dozen, die ik toen ophaalde, kapot en zag ik dat er tabletten in zaten. Ik begreep toen dat het om drugs ging. Dit hoorde ik later ook. Als ik in opdracht van [betrokkene] naar Tilburg reed, dan moest ik steeds naar het centrum. Daar trof ik dan [medeverdachte]. De eerste keer wist ik niet wie ik moest ontmoeten. Ik werd toen aangesproken door een persoon die aan mij vroeg of ik ome [betrokkene] was. Deze persoon was [medeverdachte].
(ad 1, 2, 3, 4 en 6)
[betrokkene] heeft [verdachte] aan mij voorgesteld. Daarna zag ik [verdachte] wel eens in een koffiehuis in Amsterdam. In dat koffiehuis waren ook wel eens aanwezig [betrokkene] en [medeverdachte]. Ik wist dat [verdachte] in [woonplaats] woonde. Als ik over [verdachte] praatte, dan noemde ik hem de Kale.
Als men het in de afgeluisterde telefoongesprekken met mij over de Kale heeft, dan wordt daar [verdachte] mee bedoeld.
( ad 3 en 6)
Op de tabletten was steeds een stempel geplaatst. In het begin stonden er kroontjes op de tabletten.
Als men in het in de afgeluisterde telefoongesprekken met mij over de Kale heeft, dan wordt daar [verdachte] mee bedoeld.
[betrokkene] gaf mij opdrachten; hij was mijn baas. Als een ander mij een opdracht gaf, dan was dat in mijn beeld naar aanleiding van een opdracht van [betrokkene].
(ad 4 en 6)
Begin maart 1998 was ik in de sportschool, waar ook aanwezig waren [betrokkene] en [betrokkene]. Aan mij werd gevraagd of ik in Tilburg 100 kilogram speed wilde ophalen. In opdracht van [betrokkene] ben ik op 7 maart 1998 naar Tilburg gegaan. In Tilburg bleek dat er niets was. Op zondag 8 maart 1998 ben ik door [betrokkene] opgebeld met het verzoek of ik die zondag naar Tilburg wilde rijden om de speed op te halen. Hij moest die speed, die nu wel beschikbaar zou zijn, namelijk vóór maandag hebben. Ik heb toen tegen [betrokkene] gezegd dat ik niet op zondag wilde rijden. [betrokkene] heeft toen gebeld met Peter. Even later werd ik nogmaals gebeld door [betrokkene]. Ik ben toen naar Tilburg gegaan en daar heb ik van [medeverdachte] 50 kilogram speed (het hof begrijpt, gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd: amfetamine) gekregen. Ik heb de twee dozen met speed in mijn box (het hof begrijpt: te Haarlem) gezet.
[betrokkene] en [betrokkene] hebben deze handel van 50 kilogram speed samen geregeld. Tegen mij was gezegd dat er speed in de dozen zou zitten. [bet[betrokkene]kkene] betaalde mij fl. 1.000,= extra omdat ik voor hem op de zondag heb gereden. Ik heb van [betrokkene] fl. 1.625,= ontvangen en van [betrokkene] fl. 625,=. Normaal krijg ik van [betrokkene] voor een rit naar Tilburg fl. 1.250,=.
(ad 3 en 6)
[betrokkene] belde mij op en zei tegen mij dat ik op 2 april 1998 in Amsterdam tabletten moest ophalen en [betrokkene] moest brengen. Ik ben op 2 april 1998 eerst naar de RAI gereden, maar kreeg daarna een telefoontje dat ik naar een hotel moest gaan.
De voorzitter houdt mij de inhoud van een afgeluisterd telefoongesprek van 2 april 1998 te 21.30 uur voor dat zou zijn gevoerd tussen [betrokkene] en mij. Gelet op die inhoud moet ik nu zeggen dat ik toen bij [betrokkene] ben geweest. Ik neem op grond daarvan aan dat ik toen pillen aan haar heb afgeleverd. Dat telefoongesprek kan ik mij wel herinneren. Het staat mij ook wel bij dat [betrokkene] gezegd zou hebben dat zij met [betrokkene] zou afrekenen.
(ad 2 en 6)
Ik heb op 9 april 1998 samen met [medeverdachte 2] in opdracht van [betrokkene] in Tilburg 2 dozen met in totaal 50 kg amfetamine opgehaald. De 50 kilogram amfetamine zijn in mijn box opgeslagen. De politie heeft de amfetamine weggenomen.
(ad 6)
Ik had drie flatboxen tot mijn beschikking voor opslag van goederen. Dat waren mijn eigen box, die van mijn buren en de box van [betrokkene]. [betrokkene] had geen sleutel van mijn box. Als ik naar Duitsland ging en in mijn box XTC-tabletten lagen of speed was opgeslagen, dan gaf ik aan [betrokkene] de sleutel van mijn box. [betrokkene] had die sleutel altijd al.
Op de tabletten was steeds een stempel geplaatst. In het begin stonden er kroontjes op de tabletten. Toen
[betrokkene] erbij kwam, stonden de letters RN op de tabletten.
[betrokkene] gaf mij altijd de opdracht. [betrokkene] had het voor het zeggen. Als [betrokkene] tegen mij zei dat ik naar het zuiden moest, dan had hij dat besproken met [betrokkene]. [betrokkene] vertelde mij ook steeds hoeveel tabletten ik moest afgeven. Ik pakte de tabletten, telde ze of liet ze tellen en bracht ze weg. Als [betrokkene] tegen mij 10 zei dan begreep ik dat hij daarmee 10.000 tabletten bedoelde. Zei hij 5 dan ging het op 5.000 tabletten. Wij spraken in code met elkaar. Met wijn werden tabletten bedoeld en met cognac speed. Als iemand zei dat hij 2 wijn wilde hebben, begreep ik dat hij daarmee 2.000 XTC-tabletten bedoelde.
Als ik naar het zuiden reed, was dat altijd in opdracht van [betrokkene]. Als [betrokkene] mij iets vroeg om te gaan doen, ging ik ervan uit dat [betrokkene] daarmee op de hoogte was en dat hij dat in opdracht van [betrokkene] aan mij vroeg. Ik nam ook altijd contact op met [betrokkene] en heb nooit gemerkt dat [betrokkene] niet achter een dergelijke vraag van [betrokkene] aan mij stond.
Ik werd voor mijn diensten steeds betaald door [betrokkene]. Soms betaalde [betrokkene] mij ook, zoals bijvoorbeeld op die zondag 8 maart 1998.
Voor het transporteren van speed kreeg ik fl. 25,= per kilo. Voor het transport van tabletten kreeg ik 2,5 cent per tablet. Ik kreeg dus betaald voor het transport en, als ik bij mij thuis had opgeslagen, kreeg ik op dezelfde voet een vergoeding voor het wegbrengen. Voor mij was het dus van belang te weten hoeveel tabletten of speed ik vervoerde. Ik wist dat ook steeds.
Ik heb nooit te klagen gehad over betalingen door [betrokkene].
Ik heb eenmaal geld opgehaald bij [betrokkene]. Ik heb eenmaal geld van [betrokkene] geteld en dat geld vervolgens naar [betrokk[medeverdachte] in Tilburg gebracht, maar dat kreeg ik weer mee terug omdat het vals was. Dit waren Engelse ponden die ik samen met [betrokkene] had geteld. Ik heb nog een keer ¦ 80.000,= naar [betrokkene] gebracht.
[medeverdachte] heeft mij gezegd dat hij iedere maand fl. 1.000,= met deze zaken bijverdiende.
1.2. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-053045 van 29 mei 1998 omstreeks 11.05 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.W. de Ruiter en R. van Weert (V02.8.14, doorgenummerde pagina's 932 tot en met 934).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige]:
(ad 3 en 6)
Begin april 1998 werd ik opgebeld door de Kale. De Kale vroeg aan mij of ik [betrokkene] kon bereiken, omdat hij hem niet kon bereiken. Ik moest vragen of [betrokkene] direct de Kale terug wilde bellen. Vervolgens heb ik [betrokkene] gebeld en heb ik hem gevraagd de Kale direct te bellen. [betrokkene] zou dit doen.
Na korte tijd belde [betrokkene] mij weer op en zei dat ik naar de RAI moest rijden. Ik weet dat hij daar het koffiehuis mee bedoelt. [betrokkene] zei dat ik wat moest aanpakken voor dat vrouwtje. Ik zou dan gebeld worden door de Kale. Als [betrokkene] zegt "dat vrouwtje" dan weet ik dat hij daar [betrokkene] uit [woonplaats] mee bedoelt. Zij woont samen met [verdachte] op een boot.
Naar aanleiding van het telefoongesprek met [betrokkene] ben ik naar het koffiehuis bij de RAI gereden. Kort hierop werd ik gebeld door [medeverdachte] uit [woonplaats]. [medeverdachte] zei tegen mij dat zij in het centrum van Amsterdam zaten. Hij vroeg of ik daar naartoe kwam om aan te pakken. Ik moest de hele stad door rijden. Ik zag [medeverdachte]. Ik heb toen van [medeverdachte] XTC-tabletten (bevattende MDMA: naar het hof begrijpt, gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd) overhandigd gekregen.
Na ontvangst ben ik naar [betrokkene] in [woonplaats] gereden en heb haar de XTC-tabletten overhandigd. [betrokkene] zei tegen mij, dat zij wel met [betrokkene] af zou rekenen.
1.3. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-053042 van 20 mei 1998 omstreeks 15.00 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.W. de Ruiter en R. van Weert (doorgenummerde pagina's 909 en 910).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige]:
(ad 2 en 6)
[medeverdachte 2] en ik kwamen (het hof begrijpt: op 9 april 1998) om ongeveer 10.30 uur aan in Tilburg. [medeverdachte 2] nam telefonisch contact op met [medeverdachte]. [medeverdachte 2] en ik zijn naar een koffiehuis in Tilburg gegaan. [medeverdachte] kwam naar het koffiehuis en heeft mijn auto meegenomen. Na ongeveer een kwartier tot twintig minuten kwam [medeverdachte] terug. Ik zag dat [medeverdachte] een doos in de kofferruimte van mijn auto had gezet.
1.4. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-053042 van 21 mei 1998 omstreeks 16.32 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.W. de Ruiter en R. van Weert (V02.8.8, doorgenummerde pagina's 916 tot en met 918).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige]:
(ad 2 en 6)
Nadat [medeverdachte 2] en ik vanuit Tilburg in Haarlem waren aangekomen (het hof begrijpt: op 9 april 1998), hebben wij de twee dozen in de box onder mijn flat gezet. Wij waren nog maar net thuis en toen kwam [betrokkene] bij mij aan de woning. Wij vertelden aan [betrokkene] dat wij de dozen in de box hadden gezet. Het was mij bekend dat er speed (het hof begrijpt, gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd: amfetamine) zat in de twee dozen, verpakt in plastic. Elk pakket speed weegt ongeveer een (1) kilo.
Toen ik de volgende morgen bij de box kwam, zag ik dat de toegangsdeur was opengebroken en dat de twee dozen verdwenen waren. Ik ben direct naar mijn woning gegaan en heb [betrokkene] gebeld en hem gezegd dat er was ingebroken in de box. Dat was voor [betrokkene] voldoende om te komen kijken.
2.1. Een proces-verbaal met nummer PL1601/98-006019 van 19 mei 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.J.F. van der Linden en R. Bakker (doorgenummerde pagina's 1837 tot en met 1840).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2]:
(ad 6)
Ik heb [betrokkene] in de maand november 1997 leren kennen.
2.2. Een proces-verbaal met nummer PL12HL/98-023450 van 21 mei 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren R. Bakker en A.J.F. van der Linden (doorgenummerde pagina's 1833 tot en met 1835).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 6)
[getuige 2] gaf aan alles te weten. Zij vertelde dat zij dat wist van [betrokkene]. Zij vertelde dat dit begon toen [betrokkene] haar een keer op kwam halen met een auto volgeladen met pillen. Zij deelde mede dat zij in het begin wel een aantal vragen had gesteld. Zij zei woordelijk: Ik hoefde niets meer te vragen. Ook later, toen ik het eigenlijk niet eens meer wilde weten, werd mij door [betrokkene] alles verteld. Hij kon toch zijn mond niet houden. Ik ben veel mee geweest, wat er dan besproken werd, ging wel over dat soort zaken. Geld, zat geld.
Ik heb alle (het hof begrijpt: soorten) pillen gezien, onder andere hamers, kroontjes, RN en molens.
2.3. Een proces-verbaal met nummer PL1601/98-006019 van 23 mei 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.J.F. van der Linden en R. Bakker (doorgenummerde pagina's 1857 tot en met 1863).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zvoer hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2]:
(ad 6)
[betrokkene] had vaak gesprekken met een man die de Kale werd genoemd. [betrokkene] noemde de man zijn compagnon.
3.1. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-059704 van 20 mei 1998 te 11.50 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren F.J. Waterreus en A. de Vries (doorgenummerde pagina's 1116 tot en met 1118).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 3]:
(ad 1, 2, 3, 4 en 6)
Ik ken een man die [medeverdachte] heet. Ik ken hem als chauffeur van de Kale. Deze [medeverdachte] heeft regelmatig contact met mijn vriend [betrokkene].
(ad 1 en 6)
[medeverdachte 2] is de vriend van mijn zus [betrokkene]. Het is mij bekend dat [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: op 27 april 1998) door de politie is aangehouden. [betrokkene] kwam die dag naar onze caravan en vertelde [betrokkene] en mij dat [medeverdachte 2] door de politie was aangehouden. [betrokkene] zei dat [medeverdachte 2] met [medeverdachte] een afspraak had op die maandag in Amstelveen.
Het gebeurde regelmatig dat [medeverdachte 2] voor [betrokkene] klusjes deed. [medeverdachte 2] moest dan in opdracht van [betrokkene] spullen wegbrengen of ophalen.
Ik heb van [betrokkene] gehoord dat op de maandag van de aanhouding (het hof begrijpt: 27 april 1998) van [medeverdachte] en [medeverdachte 2], [medeverdachte 2] pillen moest ophalen.
3.2. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-059704 van 25 mei 1998 te 15.40 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren F.J. Waterreus en A. de Vries (doorgenummerde pagina's 1160 tot en met 1163).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 3]:
(ad 1 en 6)
Op 30 april 1998 's avonds moest ik van [betrokkene] naar [getuige] gaan om zijn telefoon af te pakken. [getuige] gaf mij zijn telefoon. Ik reed vervolgens naar [betrokkene] en gaf hem genoemde telefoon, een GSM-telefoon.
U vraagt mij waarom ik mij heb laten sturen door [betrokkene] om die telefoon op te halen. Die dag, 30 april 1998, tijdens de ontmoeting tussen [betrokkene], die Kale en mij bij het pannenkoekenhuisje aan de Zandvoortselaan had die Kale tegen [betrokkene] gezegd, dat het mogelijk was om 100 telefoonnummers terug te kijken op een GSM. Hierdoor was [betrokkene] gewaarschuwd door die Kale om de telefoon die in het bezit was van [getuige] zo snel mogelijk uit de roulatie te halen.
4.1. Een proces-verbaal met nummer PL12HL/97-023450 van 25 augustus 1998 te 8.45 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.W. de Ruiter en F.J. Waterreus (doorgenummerde pagina's 1665 tot en met 1667).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 4]:
(ad 3 en 6)
Via [betrokkene] ben ik ongeveer twee jaar geleden in contact gekomen met [getuige].
Ik kocht via [getuige] pilletjes. [getuige] noemde deze pillen wel "MDMA-tjes".
4.2. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-053045 van 25 augustus 1998 te 11.20 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.W. de Ruiter en F.J. Waterreus (doorgenummerde pagina's 1668 en 1669).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene]:
(ad 3 en 6)
U hebt mij zojuist de inhoud van het telefoongesprek van 2 april 1998, volgnummer 1268, voorgelezen. Ik kan mij dit telefoongesprek wel herinneren. [betrokkene] is die dag, dus 2 april 1998, 's ochtends bij mij op de boot geweest.
4.3. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-118861 van 25 augustus 1998 te 15.50 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.W. de Ruiter en F.J. Waterreus (doorgenummerde pagina's 1679 tot en met 1681).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene]:
(ad 3 en 6)
Ik heb wel pilletjes gekocht van [betrokkene]. Ik heb wel pillen geleverd gekregen van [getuige] en [betrokkene]. Ik moest daarvoor fl. 3,50 per stuk betalen.
4.4. Een proces-verbaal met nummer PL12HL/97-023450 van 27 augustus 1998 te 9.56 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.W. de Ruiter en F.J. Waterreus (doorgenummerde pagina's 1698 tot en met 1702).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 4]:
(ad 3 en 6)
U toont mij inbeslaggenomen voorwerpen die tijdens de huiszoeking (het hof begrijpt: in [adres] te [woonplaats]) zijn aangetroffen.
Beslagnummer XXIV-B-2-3.
2 Zakjes met pillen stempel o.a. R/N, molentjes, kroontjes en roze pillen zonder stempel.
U zegt dat er in deze pillen MDMA zit. Dat kan kloppen, dat heeft [getuige] ook altijd gezegd. Deze pillen zijn door mij afgenomen van [betrokkene] of [getuige].
5. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-059704 van 28 april 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren R. van Weert en A.J.F. van der Linden (doorgenummerde pagina's 2735 en 2736).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
(ad 1 en 6)
Op 27 april 1998 ben ik vertrokken met een plastic bak met drugs achter in mijn auto. Ik ben richting Amstelveen gereden. Ik heb de afslag Amstelveen genomen en ben gestopt bij de Saab-garage. Ik zag een blauwe Renault aankomen. Ik zag dat deze Renault werd bestuurd door een man, die ik ken onder de voornaam [medeverdachte 2]. Ik sprak met [medeverdachte 2]. Daarna ben ik achter [medeverdachte 2] aangereden. Op een gegeven moment stapte [medeverdachte 2] uit zijn auto en liep op mij af. Toen ben ik aangehouden.
6.1. Het navolgende geschrift, zijnde een zogenaamd journaal van een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek, behorende bij proces-verbaal nummer C03/98/01, inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
(ad 1,2, 3, 4 en 6)
- d.d. woensdag 25 februari 1998
te 03.23 uur (volgnummer 22/dossierpagina 4128).
[betrokkene] belt met [getuige 2].
[betrokkene] zegt dat [medeverdachte] die bij hem is. [getuige 2] zegt dat zij deze niet kent. [betrokkene] zegt dat [medeverdachte] degene is die altijd met Kale meekomt.
6.2. De navolgende geschriften, zijnde zogenaamde journaals van opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken, behorende bij proces-verbaal nummer C03/98/06, respectievelijk C03/98/07, inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
(ad 4 en 6)
- d.d. vrijdag 6 maart 1998
te 19.11 uur (volgnummer 534/dossierpagina 3551).
[betrokkene] ([telefoonnummer]) belt in met [betrokkene].
[betrokkene]: Waar ik het over had, weet je wel, die uhh, die uhh cognac.
[betrokkene]: Ja.
[betrokkene]: Maandagochtend moet ik er 100 hebben, dat is honderd procent. Dus dan zou hij jou bellen of ie ze morgenochtend op kan halen dan.
[betrokkene]: Nee, ze leggen nog helemaal onkompleet, weet je wel. Moet ie ..die uhh string (fon) moet er nog effe in.
[betrokkene]: als ze dat maar niet te veel doen dan.
[betrokkene]: Nee, gewoon hetzelfde.
[betrokkene]: Ja, dan moet wel uhh want ik ik moet ze echt maandagochtend worden ze opgehaald.
[betrokkene]: Ik regel ut.
[betrokkene]: Dan moet je kijken of ie ze morgenochtend ken halen.
[betrokkene]: Nee, maandag.
[betrokkene]: Maar ik moet 't wel effe, uhhh, ik moet het zeker weten nou natuurlijk. Ik heb nou al ja, ik heb nou al ja gezegd.
[betrokkene]: Nou ja, ik zal wel effe bellen zo.
te 19.20 uur (volgnummer538/dossierpagina 3553).
[betrokkene] belt naar [verdachte] ([telefoonnummer]).
[betrokkene]: Waar we het steeds over hebben, wat je nog voor mij had legge he.
[betrokkene]: Waar nog wat uhh, eigenlijk nog wat mee gedaan moest worden.
[verdachte]: Ja.
[betrokkene]: Maar dat moet nie, dat moet ik maandagmiddag hebben.
[betro[verdachte]: Dat is goed.
[betrokkene]: Ik heb daar een klant voor.
[betro[verdachte]: Is goed jongen.
[betrokkene]: Ja, maar omdat ie ouwe morgen komt, dat red je niet, dus laat ik hem maandagochtend wel komme.
[betro[verdachte]: Ohh. Hij komt morgen dus niet?
[betrokkene]: Ja, morgenochtend komt ie toch ook?
[betro[verdachte]: Oh. Dat is perfect.
[betrokkene]: Ja?
[betro[verdachte]: Is goed. OK.
te 19.25 uur (volgnummer 539/dossierpagina 3555).
[betrokkene] belt naar [betrokkene]:
[betrokkene]: Hallo [betrokkene], met ome [betrokkene].
[betrokkene]: Ik heb het al doorgesproken.
[betrokkene]: Mette mette [betrokkene] (het hof leest: [betrokkene])?
[betrokkene]: Ja.
[betrokkene]: Ja, maar dan kan ik het morgenochtend toch gelijk meenemen?
[betrokkene]: Nee, dat kan niet, want het is nog niet helemaal klaar.
[betrokkene]: Ja nou, dan ga ik het maandagmorgen halen. En ik breng morgen dat andere weg.
[betrokkene]: Ja, want ik denk dat ze dat ervoor nodig hebben.
- d.d. zondag 8 maart 1998
te 10.48 uur (volgnummer 596/dossierpagina 3557).
[betrokkene] ([telefoonnummer]) belt in met [betrokkene].
[betrokkene]: Mag die ouwe nou niet pleiten vandaag?
[betrokkene]: Nee. Het is zondag [betrokkene]. Die jongens zijn er ook niet. Nou moet ie dan vandaag weer en morgenochtend weer.
[betrokkene]: Nee, helemaal niet, want morgen, morgen om negen uur moeten hun weg, anders gaat het gewoon niet door, klaar. Ik heb gisteren een belletje gekregen, ze gaan morgenochtend om negen uur al weg. Het kan alleen nog vandaag en anders heb ik gewoon pech gehad, dan is het over.
[betrokkene]: Gisteravond nog. Ik bel die ouwe op en die zegt tegen mij: "[betrokkene], morgenmiddag om vijf uur ga ik rijden voor jou". Hij belt me vanochtend en zegt: "Het mag niet van [betrokkene]".
[betrokkene]: Nee. Ik zeg het hoeft niet.
[betrokkene]: Hij (het hof begrijpt: die ouwe) zegt, dan moet [betrokkene] bellen naar die "Kale".
[betrokkene]: Nou, ik kan wel kijken, maar dan heeft ie nog maar de helft.
[betrokkene]: Dat is niet erg. Dan heb ik toch wat. Nou heb ik niks. Snap je wat ik bedoel.
[betrokkene]: Ja, okee.
[betrokkene]: Als ik de helft heb, is het goed.
te 12.13 uur (volgnummer 599/dossierpagina 3559).
[medeverdachte] ([telefoonummer]) belt met [betrokkene].
[medeverdachte]: Ik zie je hoe laat? Vijf uur.
[betrokkene]: Goed, vijf uur ben ik bij het station he?
[medeverdachte]: Ja.
- d.d. maandag 9 maart 1998
te 12.25 uur (volgnummer 705/doss.pag 3561): [betrokkene] belt met [betrokkene].
[betrokkene] deelt mede dat hij het naar huis toebrengt en dat hij nog papieren heeft voor [betrokkene]. De papieren zijn afkomstig van [betrokkene].
6.3. Het navolgende geschrift, zijnde een zogenaamd journaal van een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek, behorende bij proces-verbaal nummer C03/98/19, respectievelijk C01/98/25, inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
(ad 3 en 6)
- d.d. woensdag 1 april 1998
te 19.14 uur (volgnummer 1952/dossierpagina 2659).
[betrokkene] belt naar [betrokkene].
[betrokkene]: Hallo [betrokkene], met ome [betrokkene]. (). Is die Kale, is die Kale nog bij jou geweest?
[betrokkene]: Nee, die komt nog.
[betrokkene]: Ja, omdat [betrokkene] belt, weet je wel, zodoende.
[betrokkene]: Ja, nou ja, dan moet ie, ze moet toch eventjes wachten.
[betrokkene]: Ja, maar bel jij me dan als die Kale dan geweest is?
[betrokkene]: Ja, ik bel je op jongen.
- d.d. donderdag 2 april 1998
te 16.24 uur (volgnummer 1975/dossierpagina 2660) tussen [betrokkene] en [verdachte] (tel.nr. 06-).
[verdachte] zegt, dat hij ze zo ziet, dat hij gaat afspreken en dan belt hij zo terug naar [betrokkene].
te 17.36 uur (volgnummer 1268/dossierpagina 2662) tussen [betrokkene] en [betrokkene].
[betrokkene]: Ja, met mij. Weet je enig idee hoe lang nog?
[betrokkene]: Nou hij uh. Ik heb hem gebeld een uurtje geleden. (). Hij moest het effe ophalen. (). Maar dat ligt niet in de buurt. Tenminste niet voor hem. En hij zou mij een belletje geven als hij daarvan terug was.
[betrokkene]: Oh. Ja, dat weet je dus niet?
[betrokkene]: Nee.
[betrokkene]: Hoe laat? Want wij staan nog steeds te wachten.
[betrokkene]: Nou hij zou het vandaag doen, ik heb hem net gebeld. Hij zei wel namiddag. Ik kan ieder moment een belletje krijgen.
[betrokkene]: Okee, dan wacht ik maar effe. Dan hoor ik wel.
[betrokkene]: Okee.
[betrokkene]: Moet je horen, als het acht uur is, moet je maar effe bellen, want ik weet niet of ze dan al uh vertrekken. Daar zit ik mee. Ja?
[betrokkene]: Prima.
te 18.15 uur (volgnummer 1270/dossierpagina 2663).
[betrokkene] belt met [betrokkene].
[betrokkene] vraagt aan [betrokkene] of hij direct die Kale wil bellen, want hij kan [betrokkene] niet bereiken. [betrokkene] zegt dat hij zijn telefoon op tafel heeft liggen. [betrokkene] zegt dat de telefoon het niet doet. [betrokkene] heeft het ook op zijn GSM geprobeerd. Daarom belt [betrokkene] nu over de huislijn.
te 18.18 uur (volgnummer 1980/dossierpagina 2665).
[betrokkene] bel[verdachte] (tel.nr. [telefoonnummer]).
[betrokkene]: Hallo.
[verdachte]: Je telefoon staat af. Zie ik je.
[betrokkene]: Uh, moet ik die Ouwe ze effe op laten pakken.
[verdachte]: Ja, dat is ook goed.
[betrokkene]: Ik laat nou die Ouwe effe contact met je opnemen. (). Ik stuur die Ouwe wel naar je toe.
[verdachte]: Ja, dat is goed. Dat is goed.
[betrokkene]: Waar moet ie heen.
[verdachte]: Uh, laat 'm maar bellen, laat 'm maar richting Rai rijden en mij effe bellen.
[betrokkene]: Ja, maar hij heeft je nummer niet he? (). Nou ik bel hem over uh.
te 18.22 uur (volgnummer 1981/dossierpagina 2667).
[betrokkene] belt met [betrokkene].
[betrokkene]: Met mij.
[betrokkene]: Ja.
[betrokkene]: Of je naar de Rai wil rijden.
[betrokkene]: Ja.
[betrokkene]: En dan belt die Kale, met een kwartiertje belt ie je op.
[betrokkene]: Ja.
[betrokkene]: Voor die dingen voor die vrouwtje.
[betrokkene]: Ja, Bij het koffiehuis he bij de Rai?
[betrokkene]: Ja, ja zoiets.
[betrokkene]: Ja, is prima. Okee.
te 21.30 uur (volgnummer 1988/dossierpagina 2669)
[betrokkene] belt met [betrokkene].
[betrokkene]: Ben je helemaal klaargekomme jonge?
[betrokkene]: Ja. Ze rekent met jou morgen af.
[betrokkene]: Is goed jongen.
[betrokkene]: Ja, maar hij heeft me de hele stad door laten rijden. Dat flikt ie niet meer hoor. En de hele dag laten wachten en twee uur door Amsterdam heen. Nou goed, hoe laat zal ik morgen bij jou wezen?
[betrokkene]: Ja, jij moet om twaalf uur daar zijn, dus je moet om tien uur, half elf weg.
6.4. De navolgende geschriften, zijnde zogenaamde journaals van opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken, behorende bij proces-verbaal nummer C03/98/22, respectievelijk C03/98/23, inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
(ad 2 en 6)
- d.d. woensdag 8 april 1998
te 12.40 uur (volgnummer 2209/dossierpagina 2588).
[betrokkene] belt naar [betrokkene].
[betrokkene]: Hallo [betrokkene], met [betrokkene].
[betrokkene]: He, onkel [betrokkene].
[betrokkene]: He, moet je horen, ik heb met die kale gesproken, morgenochtend kan ik alles hebben.
[betrokkene]: Oh ja, dat is goed.
[betrokkene]: Is dat goed?
[betrokkene]: Ja.
te 16.24 uur (volgnummer 2234/dossierpagina 2590).
[betrokkene] belt uit met [betrokkene].
[betrokkene] is onderweg naar die Kale. Morgen vroeg moet [betrokkene] naar beneden. Als [betrokkene] zijn auto moet laten staan, rijdt [medeverdachte 2] hem morgen wel naar beneden.
te 20.43 uur (volgnummer 2246/dossierpagina 2594) tussen [betrokkene] en [verdachte] (tel.nr. [telefoonnummer]).
[betrokkene]: Hee. Ik heb tot vrijdag speling met die dingen, maar ik dacht dat het morgen vrijdag was.
[verdachte]: Nee joh. Oh, dat is perfect toch.
[betrokkene]: Is toch goed?
[verdachte]: Super. Dan is er geen vuiltje aan de lucht.
[betrokkene]: OK.
d.d. donderdag 9 april 1998
te 13.44 uur (volgnummer 2244/dossierpagina 2593).
[betrokkene] belt met [medeverdachte 2].
[betrokke[medeverdachte 2] stelt zich voor als assistent van Ome [betrokkene]. [betrokkene] vraagt of ze nog onderweg zijn, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat ze net thuisgekomen zijn. Aan het eind van het gesprek zegt [betrokkene] dat hij wel even langskomt.
- d.d. vrijdag 10 april 1998
te 10.04 uur (volgnummer 2289/dossierpagina 2601). [betrokkene] belt naar [betrokkene].
[betrokkene]: Ja [betrokkene], je moet meteen komen. Het is een bekende geweest of met [medeverdachte 2] wat te doen. Ze hebben het hok weer helemaal opengebroken, de sloten eraf ... alles.
[betrokkene]: He?
[betrokkene]: Ze hebben de box ook weer opengebroken, de sloten eraf alles
[betrokkene]: Krijg toch de tering man.
[betrokkene]: De enigsten die het weten zijn [betrokke[medeverdachte 2] en ik.
[betrokkene]: Ja.
6.5. De navolgende geschriften, zijnde zogenaamde journaals van opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken, behorende bij proces-verbaal nummer C03/98/31, respectievelijk C03/98/32, respectievelijk C05/98/12, inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
(ad 1 en 6)
- d.d. zondag 26 april 1998
te 23.25 uur (volgnummer 3281/dossierpagina 2925 e.v.).
[betro[verdachte] (06-) belt met [betrokkene].
[verdachte] vraagt of [betrokkene] die andere even kan laten wachten. [betrokkene] zegt hem dan even te moeten oppiepen. [verdachte] ziet hem toch morgen, dan weet [betro[verdachte] precies hoe of wat. [betrokkene] zegt dat de andere wel komt en dat het wachten geen probleem is. Gesprek wordt beëindigd met de opmerking dat [betrokkene] hem gaat piepen en dat de man moet wachten tot [betro[verdachte] [betrokkene] weer belt.
te 23.28 uur (volgnr 3283/doss.pag 2927).
Telefoonnummer [telefoonnummer] ([betrokkene]) naar buzzer [buzznummer].
Bericht wordt verzonden.
- d.d. maandag 27 april 1998
te 7.07 uur (volgnummer 3294/dossierpagina 2928).
[medeverdachte 2] belt [betrokkene].
[betrokkene] zegt dat hij moet wachten tot er een telefoontje komt van iemand. [medeverdachte 2] moet wachten tot hij een telefoontje van [betrokkene] krijgt. [medeverdachte 2] mag verder slapen.
te 10.24 uur (volgnummer 3296/dossierpagina 2929).
[betro[verdachte] ([telefoonnummer]) belt [betrokkene].
Het wordt 1 uur. Voorts zegt hij tegen [betrokkene] dat hij niet hoeft te rijden, wordt voor gezorgd.
te 11.52 uur (volgnummer 221/dossierpagina 2929 tot en met 2931). [medeverdachte 2] belt [betrokkene]:
[betrokkene]: De jongens komen om 1 uur ongeveer aan. Dus dan bel ik jou wel.
[medeverdachte 2]: Ik hoor je wel.
te 13.24 uur (volgnummer 3302/dossierpagina 2932 en 2933). [verdachte] ([telefoonnummer]) belt met [betrokkene].
[verdachte]: Dag jonge.
[betrokkene]: Dag jonge.
[verdachte]: Die huhh, is kijke, die huhh, waar zie ik jou?
[betrokkene]: Zegt het maar, dan stuur ik hem er naar toe.
[verdachte]: Twee uur.
[betrokkene]: Waar?
[verdachte]: Bij mij in de buurt, weet ie niet.
[betrokkene]: Ja, bij jou in de buurt, humm.
[verdachte]: Je weet wat ik bedoel, toch?
[betrokkene]: Ja, bij de Amstel.
[verdachte]: Andere buurt, bij de Amstel daar, ja.
[betrokkene]: Ja, bij die Saab.
te 13.25 uur (volgnummer 3305/dossierpagina 2935).
[medeverdachte 2] belt met [betrokkene].
[betrokkene]: Of jij om twee uur bij die Saab-garage kan staan.
[medeverdachte 2]: Wat zeg je nou?
[betrokkene]: Bij die Saab-garage. Als je bij Olympisch stadion, weet je wel.
te 14.18 uur (volgnummer 228/dossierpagina 2936). De Kale ([telefoonnummer]) belt met [betrokkene].
[verdachte] belt in. Hij ziet hem niet. [betrokkene] vraagt: "Mijn zwager?" [verdachte]: "Ja." [betrokkene]: "Ik heb hem net uitgelegd, hij kan ieder moment komen."
Met betrekking tot de onder 6.2.-6.5. genoemde bewijsmiddelen overweegt het hof nog als volgt. Waar daarin met name genoemde personen als de gesprekspartners zijn aangeduid heeft het hof dat afgeleid uit de inhoud van de overige gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd.
7.1. Een proces-verbaal met nummer 97072/01 van 3 augustus 1998, opgemaakt door de verbalisanten 028 en 037 (doorgenummerde pagina's 2550 en 2551).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 1 en 6)
Op 9 april 1998 omstreeks 7.49 uur zag ik, verbalisant 028, dat de personenauto, merk Renault, type 11, met kenteken [kenteken], werd geparkeerd op de [adres] te Haarlem, ter hoogte van portiek 26-36. Uit de Renault 11 stapte de mij bekende [medeverdachte 2], geboren te Den Helder op 27 mei 1958. Hij liep naar het portiek [adres] en belde aan. Kort daarna ging [medeverdachte 2] voornoemd het portiek binnen.
Op 9 april 1998 omstreeks 8.20 uur zag ik, verbalisant 028, dat [medeverdachte 2] en de mij bekende [betrokkene], geboren te Haarlemmermeer op 9 september 1938, wonende te [woonplaats] [adres], uit portiek [adres] te Haarlem kwamen kopen en dat zij in de personenauto, merk Hyundai, type Lantra, met kenteken [kenteken] stapten. Ik, verbalisant 028, zag dat [medeverdachte 2] op de bestuurdersplaats in het voertuig plaats nam en [betrokkene] als passagier in het voertuig ging zitten. Vervolgens reed de Hyundai Lantra weg.
Op 9 april 1998 omstreeks 10.23 uur zagen wij, verbalisanten 028 en 037, dat de voornoemde personenauto Hyundai door [medeverdachte 2] werd geparkeerd in de [adres] te Tilburg.
Op 9 april 1998 omstreeks 11.02 uur arriveerde een taxi ter hoogte van waar de Hyundai geparkeerd stond. Ik, verbalisant 028, zag dat een manspersoon uit de taxi stapte. Deze man herkende ik als [medeverdachte], geboren te Tilburg op 12 september 1962. Ik zag dat [medeverdachte] achterin het voertuig Hyundai plaatsnam.
Op 9 april 1998 omstreeks 11.05 uur reed de Hyundai met daarin [medeverdachte 2], [betrokkene] en [medeverdachte] weg, maar kwam tot stilstand op de hoek van de Telegraafstraat en de Heuvelring. Ik, verbalisant 028, zag dat alle drie de mannen uitstapten en dat [medeverdachte] plaats nam achter het stuur van de Hyundai en dat hij met deze wegreed.
Ik, verbalisant 037, zag dat [betrokkene] en [medeverdachte 2] bij cafe De Rits", gevestigd op de Heuvelring te Tilburg, naar binnen gingen.
7.2. Een proces-verbaal met nummer 980409.aw1 van 21 april 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren J.G.C. Kicken, F.F. Rademaker en A.W.T.E.M. van der Waarden (doorgenummerde pagina's 2560 en 2561).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 1 en 6)
Op 9 april 1998 hebben wij observatie gedaan op verzoek van de inspecteur van politie, J.C. Visser, werkzaam in de regio Kennemerland.
Die dag, omstreeks 11.00 uur, bevonden wij ons in de omgeving van het Peter de Vreedeplein te Tilburg. Aldaar bevond zich ook het observatieteam van de regio Kennemerland dat een personenauto, merk Hyundai, type Lantra Wagon, kleur groen, kenteken [kenteken] onder observatie had.
Vervolgens gaf genoemd observatieteam aan dat de hun bekende [medeverdachte] bij genoemde auto arriveerde. Nadat deze [medeverdachte] contact had gehad met de inzittenden van genoemde Hyundai kreeg hij de autosleutels en vertrok alleen in genoemde Hyundai.
Door ons werd vervolgens deze Hyundai, voorzien van het kenteken [kenteken], onder observatie genomen.
Die dag, omstreeks 11.20 uur, zagen wij, eerste en tweede verbalisant, dat [medeverdachte] in genoemde Hyundai, via de Oude Baan reed naar een woning aan de [adres] te Hulten. Wij zagen dat [medeverdachte] genoemde Hyundai met de achterzijde naar de aldaar aanwezige garageboxen reed. Aan het perceel [adres] zijn 2 garageboxen verbonden.
Die dag, omstreeks 11.22 uur, zagen wij dat [medeverdachte] in genoemde Hyundai vertrok en terugreed in de richting van Tilburg.
Die dag, omstreeks 11.43 uur, zag ik, derde verbalisant, dat [medeverdachte] genoemde Hyundai parkeerde op het Peter de Vreedeplein te Tilburg. Vervolgens zag ik dat [medeverdachte] genoemde Hyundai afsloot en wegliep in de richting van de Heuvelring te Tilburg. Ik zag dat van genoemde Hyundai een stuk van de leuning van de achterbank ontbrak. Ik zag via deze opening dat in de kofferbak een bruine kartonnen doos stond, met aan één zijde een witte vierkante sticker, voorzien van meerdere barcodes.
Met [medeverdachte] wordt door ons, verbalisanten, bedoeld [verdachte], geboren te Tilburg op 12 september 1962, wonende te [woonplaats], [adres].
7.3. Een proces-verbaal met nummer 97072/01 van 3 augustus 1998, opgemaakt door de verbalisanten 062, 034 en 037 (doorgenummerde pagina's 2552 en 2553).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 1 en 6)
Op 9 april 1998 omstreeks 11.37 uur zag ik, verbalisant 062, dat de personenauto, merk Hyundai, type Lantra, met kenteken [kenteken], werd geparkeerd op de Heuvelring te Tilburg. Ik zag dat de mij bekende [medeverdachte], uitstapte en bij cafe "De Rits", gevestigd op de Heuvelring te Tilburg, binnen ging.
Op 9 april 1998 omstreeks 11.50 uur zag ik, verbalisant 034, dat de mij bekende [medeverdachte 2] en [betrokkene] uit cafe "De Rits" kwamen lopen en dat zij in de voornoemde personenauto Hyundai stapten. [medeverdachte 2] bestuurde dit voertuig.
7.4. Een proces-verbaal met nummer 97072/01 van 3 augustus 1998, opgemaakt door de verbalisanten 052 en 028 (doorgenummerde pagina's 2554 en 2555).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 1 en 6)
Op 9 april 1998 omstreeks 13.31 uur zag ik, verbalisant 052, dat de personenauto, merk Hyundai, type Lantra, met kenteken [kenteken] werd geparkeerd op de [adres] te Haarlem ter hoogte van het portiek [huisnummer]. Ik zag dat [medeverdachte 2] en [betrokkene] uit de Hyundai voornoemd stapten en dat zij het portiek [adres] te Haarlem naar binnen gingen.
Omstreeks 13.34 uur zag ik, verbalisant 052, dat [medeverdachte 2] weer naar de Hyundai liep en dat hij de achterklep van de Hyundai opende. [medeverdachte 2] pakte een kartonnendoos vanaf de achterbak en gaf de kartonnen doos in het portiek [adres] aan [betrokkene]. [medeverdachte 2] liep terug naar de Hyundai en pakte een tweede kartonnendoos uit de achterbak van de Hyundai. Met de doos in zijn handen loopt [medeverdachte 2] via het portiek [adres] in de richting van de boxruimte.
8.1. Een proces-verbaal van 14 april 1998, opgemaakt door de verbalisant K30 (doorgenummerde pagina 2569).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
(ad 1 en 6)
Op 9 april 1998 omstreeks 18.25 uur heb ik in het bijzijn van 4 collega's een onderzoek ingesteld in de flatbox 34 van perceel [adres] te Haarlem met de bedoeling om een tweetal dozen in beslag te nemen met als vermoedelijke inhoud XTC-pillen. Ik heb de deur van de flatbox 34 opengebroken. Nadat ik de deur had geopend zag ik op een kast een tweetal dozen staan. De dozen waren aan de bovenzijde geopend. In de dozen zag ik een witte substantie verpakt in een onbekende hoeveelheid plastic zakken.
De hierboven genoemde goederen zijn door mij in beslag genomen, onmiddellijk overgebracht naar het hoofdbureau van politie te Haarlem en ter beschikking gesteld aan collega J. Visser van de afdeling zware criminaliteit aan dit bureau.
8.2. Een proces-verbaal met nummer PL12HL/97-023450 van 23 april 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar J.C. Visser (doorgenummerde pagina's 2570 en 2571).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
(ad 1 en 6)
Op 9 april 1998, te 19.00 uur, heb ik van de politieambtenaar nr. K30 van het arrestatieteam van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland overgenomen de volgende door hen inbeslaggenomen goederen:
- een kartonnen doos inhoudende een groot aantal op elkaar gelijkende doorzichtige plastic zakken, die kennelijk vacuum waren getrokken en waarin zich een witte substantie bevond, met een kleur zweem van rose;
- een daarop gelijkende kartonnen doos met dezelfde inhoud.
8.3. Een proces-verbaal met nummer PL12HL/97-023450 van 28 april 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.H. Niesten en P.J.A. Bok (doorgenummerde pagina's 2574 tot en met 2577).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 1 en 6)
Op 9 april 1998 ontving ik, eerste verbalisant, aan het regioburo van politie te Kennemerland, uit handen van inspecteur J.C. Visser van de regiopolitie Kennemerland, onder meer een tweetal kartonnen dozen. Genoemde inspecteur verzocht mij een onderzoek in te stellen naar de inhoud van de dozen.
In de onderzoeksruimte zag ik dat de inhoud van de twee dozen onder meer als volgt was:
- doos 1: 15 plastic zakken vacuümverpakt wit poeder; 4 linnen draagtasjes;
- doos 2: 35 plastic zakken vacuümverpakt wit poeder.
Bij weging van een representatief aantal willekeurige pakketten bleek elk bij benadering een (1) kilo te wegen.
Wij, eerste en tweede verbalisant, hebben uit een drietal volstrekt willekeurig gekozen vacuümpakketten een monster genomen, dat elk afzonderlijk is verpakt en gewaarmerkt.
Alle monsters zijn gewaarmerkt met het bedrijfsprocesnummer PL HL12/97-023450, het verbalisantnummer en de datum van de monstername.
De drie uit de vacuümverpakte pakketten genomen monsters kregen bovendien respectievelijk het volgnummer 1, 2 en 3.
De monsters zijn voor onderzoek overgebracht naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk.
9. Een verslag, zijnde een rapport met nummer 98.04.15.012 van 27 april 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige Drs. H.T.C. van der Laan werkzaam bij het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk.
Dit rapport houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige:
(ad 1 en 6)
Op 15 april 1998 is van de technische recherche Kennemerland onderzoeksmateriaal ontvangen.
Verzocht werd een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van middelen, welke vallen onder de bepaling van de Opiumwet.
Onderzoeksmethoden
M1= microchemische reacties
M3= plaatchromatografie
M5= gaschromatografie met massaselectieve detectie
onderzoek
Kenmerk Omschrijving Conclusie Methode
PL12/97 023450
1 monster witte brok bevat amfetamine M1, 2x M3 en M5
2 monster witte brok bevat amfetamine M1, 2x M3 en M5
3 monster witte brok bevat amfetamine M1, 2x M3 en M5
Amfetamine is vermeld op Lijst I sub D, behorende bij de Opiumwet.
10.1. Een proces-verbaal met nummer 97072/02 van 3 augustus 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren 028, 062 en 030 (doorgenummerde pagina's 2848 en 2849).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 4 en 6)
Op 27 april 1998 omstreeks 13.56 uur, zagen wij, verbalisanten 062 028, dat de ons bekende [medeverdachte 2] geboren te Den Helder op 27 mei 1958, plaatsnam in een personenauto, merk Renault 11, met kenteken [kenteken] en wegreed over de A5 in de richting van Amsterdam.
Op 27 april 1998 omstreeks 14.07 uur zag ik, verbalisant 030, dat een personenauto merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kenteken], stond geparkeerd langs de Amstelveenseweg te Amsterdam ter hoogte van de aldaar gevestigde Saab-garage.
Op 27 april 1998 omstreeks 14.18 uur zag ik, verbalisant 028, dat [medeverdachte 2] in de Renault 11, met kenteken [kenteken], het terrein van de Saab-garage, gevestigd aan de Amstelveenseweg te Amsterdam, opreed. Vervolgens zag ik, verbalisant 028, dat [medeverdachte 2] het Saab-terrein weer af reed en achter de langs de rijbaan van de Amstelveenseweg geparkeerd staande Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken], ging staan. Vervolgens reed voornoemde Golf weg en [medeverdachte 2] reed achter de Golf aan richting Amstelveen.
10.2. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van 27 april 1998, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren K25, K26, K34 en K31 (doorgenummerde pagina's 1268 en 1269).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 4 en 6)
Wij behorende tot de Dienst Centrale Recherche, buro Tactiek, van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland, hebben, na overleg met hoofdinspecteur C.J. Hordijk van de regiopolitie Kennemerland, in verband met overtreding van artikel 2 en 10a van de Opiumwet, aangehouden op 27 april 1998 te Amstelveen:
- [verdachte], geboren te Tilburg op 12 september 1962 (verdachte I) en
- [medeverdachte 2], geboren te Den Helder op 27 mei 1958 (verdachte II).
Verdachte I zat tijdens de aanhouding als bestuurder in een vierwielig motorvoertuig, merk Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken].
Verdachte II stapte als bestuurder uit een vierwielig motorvoertuig, merk Renault, type 11, voorzien van het kenteken [kenteken] en liep in de richting van voornoemde Volkswagen Golf.
Direct na de aanhouding werden de verdachten en de voertuigen overgebracht naar het politiebureau te Haarlem.
10.3. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-059704 van 18 mei 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar C.J. Koster (doorgenummerde pagina's 2853 en 2854).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
(ad 4 en 6)
In de garage van het hoofdbureau van regiopolitie Kennemerland was een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, voorzien van het kenteken [kenteken], geplaatst. In de kofferbak van dit voertuig werd een witte plastic box, merk Curver, voorzien van een blauw deksel, aangetroffen.
In samenwerking met de collega's N. Prinse en P.H. Stoeltie, heb ik de inhoud van de box onderzocht, geteld, gewogen en bemonsterd. De inhoud van de box bestond uit totaal 102 plastic zakjes met daarin wit/cremekleurige pillen met daarin de afbeelding van een hamer en een sikkel.
Al de zakjes waren vacuüm gezogen en dichtgeseald.
Uit de partij van 102 zakjes werden willekeurig 11 zakjes genomen en gewogen. Uit elk van de willekeurig uit de totale partij genomen 11 plastic zakjes zijn willekeurig 5 pillen als monster veiliggesteld. Deze monsters zijn door Prinse en Stoeltie voor onderzoek gezonden naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk.
Bij onderzoek aan de plastic box en deksel werden door mij dactyloscopische sporen aangetroffen. Deze sporen zijn door mij afgenomen met dactyloscopisch folie en voorzien van een uniek spoornummer.
10.4. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-059704 van 26 mei 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar N. Prinse (doorgenummerde pagina 2858).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
(ad 4 en 6)
In aansluiting op het proces-verbaal, relaterende onder meer de inbeslagname van een plastic box, merk Curver, inhoudende 102 plastic zakjes elk inhoudende 1250 wit/crèmekleurige pillen met opschrift een hamer en sikkel, relateer ik, verbalisant, het volgende:
De als monster veiliggestelde pillen zijn gecodeerd GL 063041 t/m GL 063051.
Op 28 april 1998 zijn voornoemde monsters gebracht naar het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, alwaar de monsters zijn ingeschreven onder het zaaknummer 98.04.28.017.
10.5. Een proces-verbaal met nummer PL1200/98-059704 van 21 december 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar C.J. Koster (doorgenummerde pagina 2896.A2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
(ad 4 en 6)
Op 28 april 1998 heb ik een sporenonderzoek ingesteld aan een plastic box met deksel, afkomstig uit een personenauto, merk Volkswagen, voorzien van het kenteken [kenteken]. In deze plastic box werden plastic zakjes met daarin pillen, vermoedelijk drugs, aangetroffen. Tijdens dit onderzoek werden door mij op de plastic box en het deksel dactyloscopische sporen aangetroffen. Deze sporen zijn door mij afgenomen met dactyloscopische folie en voorzien van een uniek spoornummer.
Op 21 december 1998 heb ik het spoornummer 2187.LA.003, aangetroffen aan de binnenzijde van het deksel, in het regiobureau van politie te Haarlem, vergeleken met het op 26 november 1998 bij de regiopolitie Kennemerland te Haarlem vervaardigde dactyloscopisch signalement ten name van: [verdachte], geboren te Goirle op 7 augustus 1966.
Daarbij bleek mij dat dit vingerspoor identiek is aan een afdruk van de rechter middelvinger op het dactyloscopisch signalement van [verdachte] voornoemd.
11. Een proces-verbaal met nummer 97-023450-AH-76 van 10 november 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M. Loderus (doorgenummerde pagina's 1404.A.0053 tot en met 1404.A.0055).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
(ad 1, 2, 3, 4 en 6)
Uit het onderzoek Goudhaantje is gebleken, dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik is geweest bij [verdachte], geboren op 7 augustus 1966.
12. Een verslag, zijnde een rapport met nummer 98.04.28.017 van 14 mei 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de als vast gerechtelijk deskundige beëdigde drs. H.T.C. van der Laan (doorgenummerde pagina's 2859 tot en met 2861).
Dit rapport houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige:
(ad 4 en 6)
Op 28 april 1998 werd van regiopolitie Kennemerland onderzoeksmateriaal ontvangen. Verzocht werd om een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van middelen, welke vallen onder de bepaling van de Opiumwet.
Onderzoeksmethoden
M1= microchemische reacties,
M3= plaatchromatografie, en
M5= gaschromatografie met massaselectieve detectie.
Onderzoek
Kenmerk Omschrijving Conclusie Methode
98-059704
1 t/m 11 elf monsters cremekleurige gleuftabletten (à 0.25 gram) met als diepdruk een hamer en sikkel, in gripzakjes gecodeerd GL063041 t/m GL063051 bevatten alle elf MDMA M1, 2x M3 en M5
MDMA (3,4-methyleendioxymetamfetamine) is vermeld op Lijst I sub C, behorende bij de Opiumwet.
13.1. Een proces-verbaal van huiszoeking ter inbeslagneming met parketnummer 15/094071-98 van 25 augustus 1998, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Haarlem (doorgenummerde pagina's 1660 tot en met 1662).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de rechter-commissaris:
(ad 3 en 6)
Op 25 augustus 1998 is er een huiszoeking ter inbeslagneming gedaan op het adres woonboot "de tijd" gelegen aan de [adres] (het hof begrijpt en leest: 52 A.B.) te [woonplaats] in het gerechtelijk voorondezoek tegen H.J. van Leeuwen. Tijdens de huiszoeking is onder meer inbeslaggenomen:
- XXIVB2.3, XTC-pillen, 6 x molentje en 42 x kroontjes en roze pillen.
13.2. Een proces-verbaal met nummer PL12HL/97-023450 van 19 november 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar A.J.F. van der Linden (doorgenummerde pagina's 1664 A3 tot en met 1664 A8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
(ad 3 en 6)
Op 25 augustus 1998 zijn tijdens een huiszoeking in de woonboot aan de [adres] te [woonplaats] 48 pillen aangetroffen met de diepdrukken van een molen en een kroontje. Monsters van deze pillen zijn op 2 september 1998 verzonden naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk teneinde te worden geanalyseerd.
14. Een verslag, zijnde een rapport met nummer 98.09.03.005 van 8 oktober 1998, en een verslag, zijnde een rapport met nummer 98.09.03.005A van 6 november 1998, beide in de wettelijke vorm opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige ing. A.G.A. Sprong (doorgenummerde pagina's 1664 A9 tot en met A12).
Deze rapporten, in onderling verband en samenhang beschouwd, houden in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige:
(ad 3 en 6)
Op 2 september 1998 werd onderzoeksmateriaal ontvangen van de regionale technische recherche Kennemerland. Verzocht werd om een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van middelen, welke vallen onder de bepaling van de Opiumwet.
Onderzoeksmethoden
M1= microchemische reacties
M3= plaatchromatografie
M5= gaschromatografie met massaselectieve detectie
Onderzoek
Kenmerk Omschrijving Conclusie Methode
PL12HL/97- 023450
2185.KO.001 witte tablet met diepdruk RN bevat MDMA en een zeer geringe hoeveelheid amfetamine M1, M3 en M5
2185.KO.002 twee witte gleuf tabletten met als diepdruk een molen bevat metamfetamine M1, M3 en M5
2185.KO.003 twee cremekleurige gleuftabletten met als diepdruk een kroon bevat MDMA M1, 2x M3 en M5
2185.KO.004 twee roze tabletten bevat MDMA M1, M2 en M5
Metamfetamine is vermeld op Lijst I, sub D, behorende bij de Opiumwet. MDMA (3,4-methyleendioxymetamfetamine) is vermeld op Lijst I, sub C, behorende bij de Opiumwet.
15. Een proces-verbaal met nummer PL12HL/97-023450 van 24 november 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren M. Loderis en J. Sibma (ordner: Voorgeleiding [verdachte]).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
(ad 6)
Op basis van bevindingen in het onderzoek Goudhaantje werd de opsporing en aanhouding ter fine van uitlevering verzocht aan de Spaanse autoriteiten van de verdachte [verdachte]. Naar aanleiding hiervan werd [betro[verdachte] op 30 september 1998 op Ibiza (Spanje) aangehouden en ingesloten. [betro[verdachte] is op 23 november 1998 door de Spaanse politie op de luchthaven van Barcelona aan ons overgedragen.
Nadere bewijsoverwegingen
Het hof bezigt de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, ook in hun onderdelen, telkens slechts ten aanzien van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Indien en voor zover enig hiervoor vermeld bewijsmiddel een schriftelijk bescheid is als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5e, van het Wetboek van Strafvordering, wordt dat slechts gebezigd in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen (zijnde niet zodanige geschriften).
Met betrekking tot voormelde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van enkel hun code, overweegt het hof dat het deze processen-verbaal tot bewijs bezigt nu de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om een of meer van deze verbalisanten te horen en het hof de inhoud van die processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
Het hof overweegt met betrekking tot het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde in het bijzonder nog dat het uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, afleidt dat de verdachte die feiten in een nauwe en bewuste samenwerking heeft begaan met een ander of anderen.
Tot slot overweegt het hof nog dat het de hiervoor tot bewijs gebezigde verklaringen van [getuige] met de nodige behoedzaamheid heeft beoordeeld en betrouwbaar heeft geoordeeld weshalve het hof die verklaringen bezigt tot bewijs.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
- ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde -
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde -
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij bestuurder van die organisatie is.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft gedurende een langere periode als bestuurder deelgenomen aan een organisatie, die zich in Nederland op grote schaal bezig hield met de handel in synthetische drugs (XTC en amfetamine). Ten laste van verdachte zijn -binnen het verband van de organisatie- vier afleveringen/transporten bewezen verklaard. Dit betrof telkens een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geschikt voor verdere verspreiding. Bij evenvermelde delicten heeft verdachte, blijkens de afgeluisterde telefoongesprekken, een leidinggevende en coördinerende rol vervuld.
Verdachte heeft dusdoende een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in ons land. Hij heeft -naar het hof aannemelijk acht- uit puur winstbejag gehandeld.
Gelet op de grote schaal waarop de organisatie haar strafbare activiteiten heeft ontplooid, is het hof van oordeel dat door de wijze van handelen van de zijde van de verdachte in de onderhavige zaak sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 2 december 1999 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan zijn oordeel onderworpen- en doet in zoverre opnieuw recht.
Het hof:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 5 en 7 tenlastegelegde feiten zoals hierboven omschreven heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 tenlastegelegde feiten zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN en 6 (ZES) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Krikke, Steenbergen en Nuis, in tegenwoordigheid van mr. Hardonk-Kruiswijk en Nagtegaal als griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 januari 2000.