ECLI:NL:GHAMS:2000:AD8512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001746-99
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Brauw-Huydecoper
  • A. Smit
  • J. Stolwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag en poging tot doodslag met vuurwapengebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht. De verdachte, geboren in Georgië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Geniepoort te Alphen aan den Rijn. De zaak betreft het medeplegen van doodslag en poging tot doodslag, waarbij vuurwapens zijn gebruikt. De verdachte en zijn mededader hebben samen de broers [slachtoffer] bedreigd in hun woning met een geladen revolver en een gasalarmpistool, met de intentie hen van drugs te beroven. Tijdens de confrontatie is één van de broers overleden door een schot van de mededader, terwijl de andere broer ernstig gewond raakte door een messteek van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte als medepleger van de doodslag moet worden aangemerkt, ondanks dat hij het fatale schot niet heeft gelost. De samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader was zodanig dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de gepleegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van acht jaar op, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen zijn. De rechtsorde is ernstig geschokt door de gewelddadigheid van de feiten, wat ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft veroorzaakt. De opgelegde straf is gebaseerd op de artikelen 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001746-99
datum uitspraak 18 april 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 10 juni 1999 in de strafzaak onder parketnummer 16/038251-98 tegen
[verdachte],
geboren te [...] (Georgië), op [...] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 mei 1999 en in hoger beroep van 4 april 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet geheel verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair is tenlastegelegd, zoals is aangegeven op de aan dit arrest als bijlage gehechte - gestreepte - kopie van de tenlastelegging. De inhoud geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Het schot, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden, is niet gelost door verdachte maar door zijn mededader. Niettemin is het hof van oordeel dat de verdachte als medepleger van deze doodslag moet worden beschouwd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Verdachte en zijn mededader zijn, voorzien van een geladen revolver, een gasalarmpistool en een mes, gezamenlijk naar de woning van de gebroeders [slachtoffer] gegaan, met het vooropgezette – kennelijk - gezamenlijke plan hen van drugs te beroven.
In deze woning hebben verdachte en zijn mededader vervolgens dat gasalarmpistool respectievelijk die revolver elk op één van beide slachtoffers gericht, waarbij opmerking verdient dat uit de verklaring van [broer slachtoffer], die door de verdachte met het gasalarmpistool werd bedreigd, kan worden afgeleid dat deze [slachtoffer] in de veronderstelling verkeerde dat dit een vuurwapen was. Ook in de worsteling die naar aanleiding hiervan is ontstaan hebben de verdachte en zijn mededader ieder één van de beide slachtoffers voor hun rekening genomen. Aangenomen moet worden dat zowel de verdachte als zijn mededader daarbij de opzet hadden hun directe tegenstander te doden. Voor wat verdachte betreft leidt het hof dit af uit de wijze waarop en de plaats in het lichaam waarin de verdachte [broer slachtoffer] met het meegebrachte mes heeft gestoken; voor wat betreft de mededader kan dit worden afgeleid uit de plaats waar [slachtoffer] met de door deze mededader afgeschoten kogel is geraakt. In het licht van het voorgaande heeft te gelden dat verdachte ook de opzet had dat [slachtoffer] zou worden gedood.
De verdachte en zijn mededader hebben, tenslotte, gezamenlijk de woning verlaten, zijn gezamenlijk weggereden in de auto waarin zij waren gekomen en hebben zich daarbij allebei bedreigend gedragen tegenover aldaar op straat aanwezige personen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit deze feiten en omstandigheden dat de verdachte en zijn mededader bij het plegen van het onder 1 tenlastegelegde feit dusdanig nauw en volledig hebben samengewerkt dat de verdachte als medepleger van de doodslag van [slachtoffer] moet worden aangemerkt.
Op grond van – mutatis mutandis – de voormelde feiten en omstandigheden dient, voorts, de poging tot doodslag van [broer slachtoffer] als een door de verdachte en zijn mededader tezamen en in vereniging gepleegd misdrijf te worden aangemerkt.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader de broers [slachtoffer] in hun eigen woning bedreigd. Vervolgens hebben zij één van beide broers met een vuurwapen van het leven beroofd en getracht om de tweede broer met een mes om het leven te brengen. Het is een toevallige gelukkige omstandigheid dat dit slachtoffer niet ook het leven heeft verloren.
Verdachte en zijn mededader hebben daarna geld en drugs van de slachtoffers meegenomen. Bij hun aftocht hebben zij toevallige voorbijgangers met wapens bedreigd.
Door deze doodslag en poging tot doodslag is de rechtsorde ernstig geschokt. Dergelijke feiten veroorzaken, met name gelet op de gewelddadigheid en de brutaliteit ervan, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Aan de familie van het overleden slachtoffer is een groot verlies en verdriet toegebracht. De lichamelijke integriteit van het verwonde slachtoffer is ernstig geschonden, hetgeen voor laatstgenoemde ook nadelige psychische en lichamelijke gevolgen van langere duur mee kan brengen.
Al het bovenstaande in aanmerking genomen acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren gerechtvaardigd.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHT JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Brauw-Huydecoper, Smit en Stolwijk, in tegenwoordigheid van mr. Diepraam als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2000.
Mr. Stolwijk is verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.