arrestnummer
rolnummer 23-002733-99
datum uitspraak 10 augustus 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank
te Amsterdam van 2 september 1999
in de strafzaak onder parketnummer 13/077045-98
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [...] 1958,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Stadspoort locatie De Havenstraat te Amsterdam.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9, 17 en 19 augustus 1999 en in hoger beroep van 25 mei, 11 juli en 27 juli 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie nader omschreven. Van de dagvaarding en van de vordering tot nadere omschrijving zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in of omstreeks de periode van 24 juli 1998 tot en met 27 juli 1998 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] verstikt en die [slachtoffer] in het water gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Met betrekking tot de doodsoorzaak van het slachtoffer, [slachtoffer], overweegt het hof het volgende. Uit het sectierapport van de arts-patholoog R. Visser en zijn daarop bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg gegeven toelichting blijkt dat de sectiebevindingen verenigbaar zijn met verstikking als doodsoorzaak en dat geen andere doodsoorzaak is aangetroffen. Er is geen enkele aanwijzing dat deze verstikking of dit fatale zuurstoftekort (spontaan) op natuurlijke wijze is ontstaan – zo dat al mogelijk is – dan wel het gevolg is van een ziekelijke afwijking. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer door toedoen van verdachte en zijn mededaders met opzet is verstikt.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan de uitvoering van een moord op een voor hem onbekend persoon. Nadat eerdere pogingen, waar verdachte eveneens bij betrokken was, waren mislukt, is het slachtoffer op 24 juli 1998 meegelokt naar de woning van een van verdachte’s mededaders. Het slachtoffer is vervolgens door verstikking om het leven gebracht. Verdachte en een van zijn mededaders hebben het lichaam gedumpt op een door verdachte aangegeven stille plek in het Noordzeekanaal. Moord is een van de zwaarste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, waardoor de rechtsorde bovendien ernstig is geschokt. Verdachte heeft zich laten leiden onder meer door financieel gewin.
Het hof laat in het voordeel van verdachte wegen dat verdachte niet was betrokken bij de handel in verdovende middelen, zoals zijn medeverdachten en dat verdachte bij de uitvoering van de moord geen leidende rol heeft gespeeld.
Uit een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 maart 2000 blijkt dat verdachte eenmalig in 1981 door de strafrechter is veroordeeld wegens een verkeersmisdrijf.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, opgemaakt door F. van Himbergen op 28 januari 1999.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHT JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Schreuder en Van Altena, in tegenwoordigheid van mr. Van Stein Callenfels als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 augustus 2000.
Mrs. Bockwinkel en Van Altena zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.