arrestnummer
rolnummer 23-001965-99
datum uitspraak 9 oktober 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 20 juli 1999 in de strafzaak onder parketnummer 16/100463-98 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) 1973,
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Havenstraat te Amsterdam.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen, in eerste aanleg van 6 juli 1999 en in hoger beroep van 23 mei 2000, 28 juni 2000 en 26 september 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 is tenlastegelegd, zoals is aangegeven op de aan dit arrest als bijlage gehechte - gestreepte - kopie van de tenlastelegging. De inhoud geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden,
meermalen gepleegd
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van bewusteloosheid of
lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het
seksueel binnendringen van het lichaam.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor feit 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden onvoorwaardelijk en daarnaast de terbeschikkingstelling van verdachte gelast. De verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair, 2 en 3 subsidiair wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. Van feit 3 primair en feit 4 heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 2 juli 1998 de 14-jarige [slachtoffer], die was weggelopen van een tehuis waar zij tijdelijk verbleef, mee naar huis genomen. Eenmaal daar aangekomen heeft hij haar onder bedreiging van geweld gedwongen tot seksuele handelingen. Hij heeft haar onder andere op het bed gegooid en haar onderkleding uitgetrokken. Nadat hij haar verkracht had, heeft hij het huis verlaten en de buitendeur op slot gedraaid. Hierdoor werd het het meisje onmogelijk gemaakt het huis te verlaten.
Verdachte heeft op 14 maart 1998 te Utrecht in een café [slachtoffer] ontmoet. Nadat zij onwel was geworden en bewusteloos was geraakt, heeft hij haar mee naar huis genomen. Daar heeft hij het lichaam van [slachtoffer] seksueel binnengedrongen, terwijl zij nog bewusteloos was. Toen zij eenmaal weer bij haar positieven was, heeft hij haar belet het huis te verlaten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zedendelicten tegen voornoemde vrouwen. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, hetgeen voor laatstgenoemden ook nadelige psychische gevolgen van mogelijk langere duur met zich kan brengen.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij tot tweemaal toe misbruik heeft gemaakt van de hulpbehoevendheid van de slachtoffers.
Verdachte heeft de slachtoffers van hun vrijheid beroofd en hen belet de woning te verlaten. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van de slachtoffers.
Derhalve komt alleen een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking.
Het hof is van oordeel dat niet volstaan kan worden met de door de rechtbank opgelegde straf en dat, rekening gehouden met alle omstandigheden, alleen oplegging van na te noemen vrijheidsstraf recht doet aan de ernst van het bewezene en aan nader te noemen belang van beveiliging van de maatschappij gedurende een zekere tijd. Het hof zal een zwaardere straf opleggen dan is gevorderd. Een mildere bestraffing als gevorderd door de advocaat-generaal doet onvoldoende recht aan voormelde feiten, reeds omdat het hof anders dan de advocaat-generaal meer van hetgeen is tenlastegelegd bewezen acht.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de volgende over verdachte uitgebrachte rapporten:
- een voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, van 16 september 1998, opgemaakt door A. de Boer, reclasseringsmedewerkster.
- een psychologisch rapport van 13 september 1998, opgemaakt door drs. J.M.A. Branje, klinisch psycholoog-psychotherapeut.
- een psychologisch rapport naar aanleiding van een herhalingsonderzoek, van 6 juni 1999, opgemaakt door drs. J.M.A. Branje, klinisch psycholoog-psychotherapeut.
- een rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht, van 2 maart 1999, opgemaakt door C. Moerland, psycholoog en J. Loerakker, psychiater.
- een rapport van 9 december 1998, opgemaakt door R.J.H. Winter, psychiater.
- een rapport van 15 maart 2000, opgemaakt door prof. dr. A.M.H. van
Leeuwen, psychiater.
De inhoud van deze rapporten overwegende, acht het hof aannemelijk geworden dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende gronden aanwezig zijn om de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten. In het bijzonder houdt het hof in dit verband ook rekening met het – in eerste aanleg niet beschikbare - rapport van prof. Van Leeuwen. Deze deskundige gaf aan dat er tegen een terbeschikkingstelling ook praktische bezwaren bestaan en de advocaat-generaal heeft de oplegging van deze maatregel ook niet gevorderd. Om deze redenen zal het hof van de terbeschikkingstelling van verdachte afzien. De basis voor die maatregel is gelet op de gegevens waarover het hof beschikt, te wankel. De rapporten van de andere deskundigen, voor zover deze het advies bevatten de desbetreffende maatregel wel op te leggen, alsmede de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de deskundige R.J.H. Winter, kunnen het hof niet tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van het hof is verdachte echter, zoals blijkt uit de bewezenverklaarde feiten, een gevaarlijk man tegen wie de maatschappij nog gedurende een zekere tijd dient te worden beschermd. De duur van de op te leggen gevangenisstraf zal het hof enigszins matigen in verband met de hiervoor overwogen verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en bepalen op vijf jaren, met aftrek.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een condoom, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het feit is begaan en het voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36ƒ, 45, 242, 243 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 2.500 ingediend.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van f 2.500,- worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door haar tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag.
[vertegenwoordiger], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich namende de benadeelde partij [slachtoffer] in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 2.912,96 ingediend.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van
f 2.912,96 worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door haar tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een condoom
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], f 2.500 (VIJFENTWINTIGHONDERD GULDEN) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 2.500 (VIJFENTWINTIGHONDERD GULDEN), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de betaling aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer], vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], wonende te [woonplaats], [adres], f 2.912,96 (TWEEDUIZENDNEGENHONDERD-ENTWAALF GULDEN EN ZESENNEGENTIG CENTEN) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van f 2.912,96 (TWEEDUIZENDNEGENHONDERDENTWAALF GULDEN EN ZESENNEGENTIG CENTEN), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betaling aan de benadeelde partij in mindering strekt op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat de betaling aan de Staat in mindering strekt op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. H.L.C. Hermans, Den Ottolander en Visser, in tegenwoordigheid van Nous als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2000..