arrestnummer
rolnummer 23-001752-99
datum uitspraak 3 november 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 juni 1999 in de strafzaak onder parketnummer 13/125067-98 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Macedonië) 1961,
wonende te [woonplaats], [adres], en aldaar ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Havenstraat te Amsterdam.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 juni 1999 en in hoger beroep van 20 oktober 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is – voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis voorzover aan beroep onderworpen vernietigen omdat het zich daarmee niet geheel verenigt.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 september 1997 tot en met 20 oktober 1998 te Amsterdam en te Utrecht en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, telkens ondermeer de minderjarige [slachtoffer] (geboren op 9 januari 1981) en de minderjarige [slachtoffer] (geboren 16 augustus 1980) en [slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht, bestaande dat misbruik en die handelingen hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s)
met betrekking tot die [slachtoffer] in de periode van 1 mei 1998 tot en met 21 september 1998 en met betrekking tot die [slachtoffer] in de periode van 1 juni 1998 tot en met 15 juli 1998 en met betrekking tot die [slachtoffer] en de periode van 1 april 1998 tot en met 20 oktober 1998
- die [slachtoffer] en die [slachtoffer] telkens hebben medegedeeld dat zij voor verdachte en/of zijn mededaders moest(en) werken in de prostitutie en (een deel van) het verdiende geld aan verdachte en zijn mededader(s) moesten afgeven om (ondermeer) de schuld, ontstaan door de reis naar Nederland en het verblijf alhier in Nederland en de kosten die gemaakt zouden zijn voor het regelen van valse of vervalste identiteitsbewijzen, af te lossen;
en
- die [slachtoffer] hebben gebracht naar en opgehaald van de plaats waar de prostitutie werd bedreven;
en
- die [slachtoffer] hebben voorgespiegeld dat zij in een bar kon werken;
en
- die [slachtoffer] en die [slachtoffer] hebben voorzien van lingerie;
en
- (een gedeelte van) het door die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] verdiende hebben opgehaald en geïnd;
en
- die [slachtoffer] en die [slachtoffer] hebben gedwongen om (meestal van 04.00 uur tot 08.00 uur) in de prostitutie voor verdachte en/of zijn mededader(s) te werken;
en
- die [slachtoffer] hebben gedwongen om zes dagen per week van 19.00 uur 03.00 uur in de prostitutie voor verdachte en/of zijn mededader(s) te werken;
en
- die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] op de plek waar prostitutie werd bedreven in de gaten hebben gehouden;
en
- die [slachtoffer] hebben gedwongen om tijdens de periode van ongesteldheid door te werken in de prostitutie;
en
- die [slachtoffer] hebben bewogen om met verdachte naar bed te gaan;
en
- die [slachtoffer] hebben verteld over schietpartijen en vechtpartijen en dingen die verdachte anderen in het verleden heeft aangedaan;
en
- voor die [slachtoffer] en een ander met behulp van en advocaat een aanvraag als zelfstandig prostituee heeft geregeld en aan die advocaat een bedrag daarvoor heeft betaald en een verblijfsvergunning voor die [slachtoffer] en een ander heeft geregeld;
en
- die [slachtoffer] en die [slachtoffer] en die [slachtoffer] vanuit de machtspositie ontstaan door bovengenoemde handelingen, ertoe hebben gebracht zich aan de prostitutie over te geven;
hij in de periode van 1 september 1997 tot en met 20 oktober 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen telkens de minderjarige [slachtoffer] (geboren op 9 januari 1981) en [slachtoffer] heeft aangeworven met het oogmerk die personen in Nederland in de prostitutie te brengen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders telkens voornoemde personen vanuit Roemenië geronseld en telkens per auto en/of boot en /of trein naar Amsterdam gebracht;
2. hij in de periode van 1 september 1997 tot en met 20 oktober 1998 te Amsterdam en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep samenwerkende personen, welke groep bestond uit verdachte en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk mensenhandel (strafbaar gesteld in artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht) zoals (ondermeer) omschreven in feit 1 van de tenlastelegging;
3. hij op 20 oktober 1998 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson, kaliber .38, model 64.4) en munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen (randmunitie met bodemstempel: Geco .38 special) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een organisatie die jonge, soms minderjarige, vrouwen uit Oost-Europa misleidde en naar Nederland smokkelde, met het vooropgezette doel hen in de prostitutie te werk te stellen. Na aankomst in Nederland heeft verdachte deze vrouwen naar (raam)bordelen gebracht of doen brengen en vervolgens gedwongen haar verdiensten af te staan. Verdachte heeft de vrouwen voortdurend in de gaten gehouden en misbruik gemaakt van de kwetsbare, geïsoleerde positie waarin deze vrouwen in Nederland verkeerden. Verdachte heeft geen ander belang voor ogen gehad dan zijn eigen gewin.
Verdachte heeft een vuurwapen met munitie in zijn bezit gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Deze feiten rechtvaardigen een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur. In aanmerking valt echter ook te nemen dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Op grond van al het voorgaande acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur aangewezen.
De onder de nummers 3 en 17 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 3 bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
Het hof zal met betrekking tot de onder de nummers 7 en 12 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, nu ten aanzien van die voorwerpen thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De overige voorwerpen, vermeld op voornoemde lijst, zullen aan verdachte worden teruggegeven.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 140, en 250ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover aan haar oordeel onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAREN EN ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de onder de nummers 3 en 17 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de onder de nummers 1, 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15 en 16 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder de nummers 7 en 12 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Willems, Westermann-van Rooyen en Schalken, in tegenwoordigheid van mr. Diepraam als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2000.
Mr. Westermann-van Rooyen en mr. Schalken zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.