arrestnummer
rolnummer 23-001540-99
datum uitspraak 13 juni 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vos van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 10 juni 1999 in de strafzaak onder parketnummer 16/120509-98 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] 1965,
volgens zijn opgave wonende te [woonplaats]
ingeschreven in de GBA op [postadres]
thans verblijvende in Huis van Bewaring Demersluis, 1O96 AN Amsterdam
H.I.E. Wenckebachweg 48.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 april 1999 en 27 mei 1999 en in hoger beroep van 30 mei 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 mei 1999 op vordering van de officier van justitie en op de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 1999 tweemaal op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud van de tenlastelegging, zoals deze na genoemde wijzigingen is komen te luiden, wordt hier overgenomen.
3. Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat
-ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde-
hij in de periode van 6 augustus 1998 tot en met 7 augustus 1998 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld, bestaande uit het
-beletten dat [slachtoffer] nadat zij had plaatsgenomen in een auto waarin hij, verdachte, en zijn mededader reden, die auto weer kon verlaten door de portieren te sluiten en te vergrendelen en
-naar een afgelegen plaats rijden en
-aldaar de onderkleding van het onderlichaam van die [slachtoffer] trekken, terwijl die [slachtoffer] door hem, verdachte, en zijn mededader werd vastgehouden en vervolgens
-naar een woonboot, althans binnenvaartschip te rijden, alwaar hij, verdachte, en/of zijn mededader de deur van die boot, althans dat binnenvaartschip afsloot en alwaar geen andere aanwezigen waren,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader meermalen, ombeurten hun penis en/of vingers in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer] gebracht;
-ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde-
hij in de periode van 6 augustus 1998 tot en met 7 augustus 1998 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door die [slachtoffer] te laten plaatsnemen in een personenauto en vervolgens met grote snelheid weg te rijden en de deuren van die personenauto te sluiten en te vergrendelen en de toegangsdeur van een woonboot, althans binnenvaartschip, waar hij, verdachte, en zijn mededader met die [slachtoffer] belandden, af te sluiten.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. Bespreking van een gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging kort samengevat aangevoerd dat het voor verdachte onvoldoende kenbaar is geweest dat de seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer plaatsvonden.
Dit verweer vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen.
6. De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Omtrent verdachte zijn op 23, respectievelijk 24 oktober 1998 door de
psycholoog ,drs. M.H. Bos en de psychiater J.M.J.F. Offermans, beiden beëdigd als vast gerechtelijk deskundige, in overleg met elkaar, deskundigenverslagen uitgebracht, die onder meer als conclusie -zakelijk weergegeveninhouden dat verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze hem in verminderde, respectievelijk enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt, gelet op het hierna overwogene, de conclusie van drs. Bos over en zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
8. De op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben, toen zij met een auto door Huizen reden, een destijds 17-jarig meisje een lift gegeven. Nadat het slachtoffer in de door verdachte bestuurde auto was gestapt, hebben verdachte en zijn mededader het slachtoffer tegen haar wil meegenomen naar een afgelegen plek in Flevoland. Daar is zij door beiden op brute wijze verkracht. Na een vergeefse poging om te vluchten, is het slachtoffer op hardhandige wijze door verdachtes mededader naar de auto teruggebracht. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededader het slachtoffer naar een woonboot gebracht. Nadat deur en ramen van die woonboot door verdachte en zijn mededader waren afgesloten, is het slachtoffer door hen meermalen ombeurten langdurig verkracht. Nadat verdachte de woonboot had verlaten en de waakzaamheid van zijn mededader was verminderd, heeft het slachtoffer kans gezien de woonboot te ontvluchten.
Door zijn handelen heeft verdachte op brute wijze een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlij ke levenssfeer en de bewegingsvrijheid van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft geruime tijd in doodsangst verkeerd. Aan haar is door verdachte en zijn mededader ontzaglijk leed berokkend en, naar ter terechtzitting in hoger beroep gebleken is, heeft zij ernstige psychische gevolgen ondervonden van het handelen van verdachte en zijn mededader.
Verdachte heeft er geen blijk van gegeven het ernstig verwijtbare van zijn handelen in te zien.
Het hof is van oordeel dat in beginsel slechts oplegging van een vrijheidsbenemende straf van lange duur recht doet aan de ernst van de door verdachte begane feiten.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 11 april 2000 is hij eerder ter zake van misdrijven door de strafrechter veroordeeld, zij het niet eerder voor zo ernstige feiten als de onderhavige.
Anders dan met betrekking tot de toerekenbaarheid zoals hiervoor onder 7
aan de orde is geweest lopen de conclusies van voornoemde Bos en Offermans wat betreft het recidivegevaar en de door hen geadviseerde maatregelen zeer uiteen. Drs. Bos acht het recidivegevaar zodanig dat gelasting van de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot dwangverpleging haar het meest aangewezen lijkt. Offermans schat het recivegevaar kleiner in en adviseert niet de terbeschikkingstelling te gelasten.
In het ontbreken van eenduidige conclusies en adviezen heeft het hof aanleiding gezien verdachte te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum,
teneinde nader te worden geïnformeerd over de toerekenbaarheid van verdachte en het recidivegevaar. Verdachte is vervolgens opgenomen in het Pieter Baan Centrum maar heeft, zoals blijkt uit het op 29 maart 2000 ter griffie van het hof ingekomen rapport van de psycholoog F.A.M.M. Koenraadt en de psychiater P.KJ. Ronhaar, beiden verbonden aan dat Centrum, steeds geweigerd mee te werken aan het door het hof bevolen onderzoek. Ook na ter terechtziting in hoger beroep van 30 mei 2000 meermalen uitdrukkelijk erop te zijn gewezen, dat hij het hof door zijn weigerachtige opstelling dwingt te kiezen tussen de uiteenlopende adviezen van Bos en Offermans, heeft verdachte in zijn weigering om aan enig onderzoek omtrent zijn persoon mee te werken volhard.
Gesteld voor bovenomschreven keuze komt het hof tot het volgende oordeel.
Gezien de indruk die het hof ter terechtzitting en uit de stukken van het dossier van de verdachte heeft gekregen, ziet het hof aanleiding de conclusies en het advies van Bos te volgen; de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de grote schade die door dergelijke feiten aan de slachtoffers ervan wordt toegebracht vereisen behandeling van de verdachte, teneinde het recidive gevaar te minimaliseren.
Al het voorgaande in aanmerking nemende acht het hof, rekening houdend met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate valt toe te rekenen, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden.
Voorts is het hof van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van de feiten ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, hetgeen mogelijk is nu
1° de door hem begane feiten misdrijven zijn, waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en
2° de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel
eist.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd terzake van misdrijven, die gericht zijn tegen, of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
9. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 47, 55, 57, 242 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Winter, Verspyck Mijnssen en Van Wijnen- Vergeer, in tegenwoordigheid van Kuiper als griffier, en is
uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2000.