ECLI:NL:GHAMS:2001:AA9591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/00809
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • A. Kwantes
  • J. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde in het economische verkeer van een aanmerkelijkbelangpakket en bewijslast bij belastinggeschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de waarde in het economische verkeer van een 12½% aanmerkelijkbelangpakket van belanghebbende in A BV per 1 januari 1997 centraal. De inspecteur heeft de waarde vastgesteld op ƒ 60.000, gebaseerd op de verkoopprijs van het pakket die medio februari 1997 tot stand kwam. Belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de waarde veel hoger ligt, met een primair verzoek om vaststelling op ƒ 500.983. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aandelenverkoop en de waardebepaling uitvoerig onderzocht. Belanghebbende heeft verschillende argumenten en berekeningen gepresenteerd om zijn stelling te onderbouwen, waaronder de stille reserves en goodwill van A BV, maar het Hof oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te staven. Het Hof concludeert dat de inspecteur terecht de waarde op ƒ 60.000 heeft vastgesteld, aangezien de verkooptransactie kort na de peildatum plaatsvond en er geen bijzondere omstandigheden waren die de waarde zouden beïnvloeden. De uitspraak van de inspecteur wordt bevestigd en het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. De proceskosten worden niet toegewezen, aangezien belanghebbende in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 maart 1999, ingediend door (…) als gemachtigde van belanghebbende en aangevuld bij schrijven van 4 augustus 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 1 februari 1999, betreffende de ten name van belanghebbende genomen beschikking, gedagtekend 7 januari 1999, waarbij de verkrijgingsprijs van de door belanghebbende bij emissie verkregen aandelen in A BV op grond van artikel 20i, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) per 1 januari 1997 is vastgesteld op ƒ 8.214. Na bezwaar heeft de inspecteur de verkrijgingsprijs per die datum bij de bestreden uitspraak vastgesteld op ƒ 60.000.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede tot vaststelling van de verkrijgingsprijs primair op ƒ 500.983, subsidiair op ƒ 449.605, meer subsidiair op ƒ 397.571, nog meer subsidiair op ƒ 339.250 en tenslotte op ƒ 100.000.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Op 12 januari 2000 is namens belanghebbende ter griffie een conclusie van repliek met drie bijlagen ingekomen. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek opgesteld waarin hij zijn conclusie uit het verweerschrift handhaaft. De conclusie van dupliek is op 8 februari 2000 ter griffie is ingekomen. Beide conclusies worden tot de gedingstukken gerekend.
Ter zitting van 21 april 2000 zijn verschenen belanghebbende en voornoemde gemachtigde, alsmede (…) namens de inspecteur. Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is geboren op (…). In het onderhavige jaar is hij ingedeeld in tariefgroep 2. A BV is opgericht in 1993 en is statutair gevestigd te B.
2.2. Blijkens de gedingstukken heeft A BV op 15 februari 1996 134 aandelen met een nominale waarde van ƒ 100 elk geëmitteerd. Van deze aandelen zijn er 67 geplaatst bij belanghebbende en eveneens 67 bij C. In totaal is -inclusief ƒ 134.400 agio- ƒ 150.000 op deze 134 aandelen gestort. Tot de emissie was D enig aandeelhouder van A BV door koop van de 400 uitstaande aandelen van nominaal ƒ 100 elk voor ƒ 5.000 op eveneens 15 februari 1996.
2.3. De genoemde 134 aandelen vertegenwoordigen derhalve een belang van 25% van het totale aandelenkapitaal van A BV. D heeft een belang van 75% van het totale aandelenpakket van A BV. Blijkens de gedingstukken houdt D deze aandelen als trustee voor E.
2.4. Uit de gedingstukken blijkt dat E voor ƒ 285.000 de inventaris en voor ƒ 75.000 de goodwill van de door haar in privé gedreven onderneming op 15 februari 1996 aan A BV verkocht heeft. A BV heeft zich daarbij verplicht de schuld van E aan B BV tot het bedrag van ƒ 245.000 voor haar rekening te nemen. De debiteuren en de andere crediteuren van de onderneming maken geen deel uit van de koopovereenkomst. Het saldo van de koopprijs bedraagt aldus ƒ 115.000.
2.5. Alle aandelen van A BV zijn gecertificeerd. De aandelen worden gehouden door een stichting. Tussen partijen is niet in geschil dat de door het administratiekantoor uitgegeven certificaten kunnen worden vereenzelvigd met de aandelen. In deze uitspraak wordt daarom zowel over aandelen als over certificaten gesproken.
2.6. Bij overeenkomst van 26 januari 1996 heeft E haar rechten uit de met B BV gesloten huurkoopovereenkomst met betrekking tot het gehele ondernemingscomplex (waaronder een woning) gecedeerd aan D.
2.7. Vanaf 15 februari 1996 werd de directie van A BV gevoerd door C. Hij kwam onder meer een betalingsregeling met de fiscus overeen. In de eerste helft van 1996 nam de omzet van A BV toe en werd een winst van ƒ 38.362 behaald. In de tweede helft van 1996 ontstonden ernstige meningsverschillen tussen D en de directie van A BV. Om die reden besloot belanghebbende een bod uit te brengen op onder meer de door D gehouden certificaten van A BV. D wenste niet mee te werken aan een overdracht van certificaten en van overige rechten en verplichtingen aan belanghebbende. Uiteindelijk zijn de certificaten van belanghebbende en C, 25% van het totale aantal certificaten van A BV, op 13 februari 1997 voor ƒ 120.000 aan D verkocht, hetgeen betekent dat belanghebbende voor zijn 12,5%-pakket ƒ 60.000 ontvangen heeft.
2.8. Per ultimo 1996 rustte beslag van de fiscus op de roerende en onroerende zaken van A BV. Voor een aantal objecten van het ondernemingscomplex is geen bouwvergunning afgegeven. Evenmin heeft de gemeente per ultimo 1996 hiervoor een gedoogvergunning afgegeven. Voorts is een aantal objecten van het ondernemingscomplex gebouwd op grond die niet in eigendom bij A BV is.
2.9. De aandelen A BV die belanghebbende in eigendom heeft, vormen per 1 januari 1997 een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a, derde lid, Wet IB.
3. Geschil
In geschil is of de waarde in het economische verkeer van belanghebbendes aandelenpakket in A BV per 1 januari 1997 ƒ 60.000 is, zoals de inspecteur stelt, dan wel ƒ 550.983 bedraagt, zoals belanghebbende primair voorstaat, dan wel zoveel minder als belanghebbende vervolgens stelt.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering ervan wordt verwezen naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan -zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd.
door en namens belanghebbende:
Het complex is altijd een eenmanszaak van E geweest. Na haar huwelijksproblemen heeft E geprobeerd om de onderneming terug te krijgen. Dat heeft één à anderhalf jaar geduurd. F heeft -uit frustratie- vernielingen aan het complex aangebracht. Nu is het een mooi bijzonder complex.
door de inspecteur:
D in privé is de houder van de huurkooprechten en dat is van invloed op de waarde van de aandelen. Het is aan mij en niet aan de Belastingdienst te B om dat te beoordelen.
Er zijn verschillende civiele procedures geweest over de eigendom van het complex en met betrekking tot de huurkoop.
Er loopt een bezwaarprocedure tegen de aanslag ten name van de gemachtigde. Die bezwaarprocedure wordt hangende de onderhavige beroepszaak aangehouden.
A BV heeft de betalingsverplichtingen van E overgenomen. Alle verbeteringen en verbouwingen aan het ondernemingscomplex zijn door de eenmanszaak betaald.
Goede onderhandelingstactiek van de zijde van belanghebbende en bemiddeling door de gemachtigde zijn de reden dat ik de verkrijgingsprijs bij de bestreden uitspraak verhoogd heb.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.1. Belanghebbendes primaire stelling, dat de waarde van zijn aandelenpakket op 1 januari 1997 ƒ 500.983 bedraagt, is gebaseerd op een berekening waarbij rekening is gehouden met de stille reserves van A BV en met de goodwill op basis van het resultaat 1993/94.
5.1.2. In december 1996 heeft belanghebbende een voorwaardelijk bod uitgebracht op onder meer de door D gehouden certificaten, dat wil zeggen op 75% van de certificaten van A BV. Volgens de concept-overeenkomst tot koop en verkoop van 19 december 1996 (een kopie is als bijlage bij de conclusie van repliek gevoegd) bestaat de koopsom van dit pakket in combinatie met overname van de huurkoopovereenkomst ter zake van de onroerende zaken uit drie componenten: een betaling van ƒ 399.999 voor de certificaten, ƒ 1 voor de rechten met betrekking tot de onroerende zaken, een en ander verhoogd door overname van betalingsverplichtingen onder vrijwaring van E. In de concept-overeenkomst is een aantal opschortende voorwaarden opgenomen (artikel 5). Belanghebbende heeft gesteld dat de totale koopsom ƒ 2.697.628 beloopt, hetgeen betekent dat het 12,5%-pakket van belanghebbende op dat moment een waarde van ƒ 449.605 vertegenwoordigde, aldus belanghebbende.
5.1.3. Belanghebbendes meer subsidiaire stelling, dat de waarde van zijn aandelenpakket op 1 januari 1997 ƒ 397.571 waard is, is gebaseerd op een berekening waarbij rekening is gehouden met het eigen vermogen, de goodwill en de stille reserves van A BV.
5.1.4. Op basis van de prijs die E in mei 1996 heeft ontvangen ter zake van de verkoop van de onderneming aan A BV, stelt belanghebbende, nog meer subsidiair, dat de waarde van zijn aandelenpakket per 1 januari 1997 ƒ 339.250 is.
5.1.5. De waarde van ƒ 100.000 tenslotte, baseert belanghebbende op zijn aangifte inkomstenbelasting 1997 waarin de waarde van zijn aandelenpakket wordt gerelateerd aan de betaalde koopsom en het gestorte agio, vermeerderd met een aandeel in het resultaat 1996.
5.2. De inspecteur heeft gesteld dat de onder 2.8. genoemde omstandigheden een waardeverminderende invloed hebben op de waarde in het economische verkeer van belanghebbendes aanmerkelijkbelangpakket. Voorts is hij van mening dat de op 13 februari 1997 betaalde verkoopprijs van het aandelenpakket (ƒ 60.000) de waarde in het economische verkeer ervan op 1 januari 1997 weergeeft.
5.3. Op grond van artikel 70c, eerste lid, onderdeel c, Wet IB, wordt de verkrijgingsprijs van belanghebbendes aanmerkelijk belang-pakket gesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen per 1 januari 1997.
5.4. De waarde in het economische verkeer van het aandelenpakket is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed.
5.5. Belanghebbendes aandelen zijn medio februari 1997 verkocht aan een mede-aandeelhouder, die daarvoor de meest gerede gegadigde was. Voor zover daarbij van bijzondere op de koopprijs van het aandelenpakket van invloed zijnde omstandigheden sprake is geweest, hebben deze zich vóór 1 januari 1997 voorgedaan. Onvoldoende is aannemelijk geworden dat bijzondere omstandigheden tussen 1 januari en 13 februari 1997 op de prijsbepaling van invloed zijn geweest.
5.6. In het onderhavige geval heeft de verkooptransactie kort na de peildatum plaatsgevonden. Indien na de peildatum geen bijzondere omstandigheden zijn opgetreden welke op de waarde van invloed zijn geweest, kan de waarde van de aandelen in het algemeen gelijk gesteld worden met de bij de transactie overeengekomen prijs, onder aftrek van de na de peildatum behaalde in de verkoopprijs begrepen winst. Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de waarde in het economische verkeer van het aandelenpakket op 1 januari 1997 hoger was dan het onder 2.7. genoemde bedrag van ƒ 60.000. Dat heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Met name heeft hij niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt de stelling dat hem en C onder bedreiging met fysiek geweld de koopprijs van ƒ 120.000 door D werd afgedwongen. Ook aan de concept-overeenkomst van 19 december 1996 komt onvoldoende bewijskracht toe, aangezien daarin was voorzien in een -voorwaardelijke- overgang van een complex van rechten en verplichtingen waarvan de omvang onvoldoende is komen vast te staan. Met name is op grond daarvan niet aannemelijk geworden dat een rechtens juiste toerekening van een gedeelte van de (voorwaardelijke) tegenprestatie aan het over te nemen meerderheidspakket tot een hogere waarde van belanghebbendes minderheidspakket zou moeten leiden dan de kort nadien door belanghebbende daarvoor ontvangen verkoopprijs. Alsdan kan, in het onderhavige geval, de waarde per 1 januari 1997 gelijk worden gesteld aan de bij de verkoop overeengekomen prijs.
5.7. Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat het gelijk aan de inspecteur is en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 19 januari 2001 door mrs. Schaap, Kwantes en Van Loon in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.