ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/03007
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Ballegooijen
  • J. Faase
  • M. Hartman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangingsreserve en economische functie van onroerende zaken binnen fiscale eenheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2001, gaat het om een geschil tussen X N.V. en de Inspecteur van de Belastingdienst over de afboeking van een vervangingsreserve op de aanschafprijs van een hotelpand. X N.V. had een belastbaar bedrag van negatief f.857.025 aangegeven, maar de inspecteur verhoogde dit bedrag met f.4.369.905, waarbij een bedrag van f.827.078 nog in geschil was. De belanghebbende, die zich bezighoudt met de exploitatie van hotels, had in 1995 aandelen verworven in Holding A B.V., die onroerende zaken exploiteert. De inspecteur stelde dat een deel van de vervangingsreserve niet kon worden afgeboekt op de aanschafprijs van de uitbreiding van het hotelpand.

Het geschil draait om de vraag of de vervangingsreserve, gevormd bij de verkoop van twee panden, geheel of gedeeltelijk mag worden afgeboekt op de aanschafprijs van het hotelpand. Het Hof oordeelt dat de economische functie van het aangekochte pand als hotel verschilt van de functies van de vervreemde panden, die respectievelijk als kantoor en magazijn werden gebruikt. Het Hof volgt de inspecteur in zijn standpunt dat er geen sprake is van vervanging in de zin van de wet, omdat de panden verschillende economische functies vervullen.

De uitspraak van het Hof is dat het beroep van X N.V. ongegrond wordt verklaard. De proceskosten worden niet toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X N.V. te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 17 september 1999, ingediend door mr als haar gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 31 augustus 1999 betreffende de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995.
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van f.3.512.880. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f.1.512.880.
Het beroep, dat is aangevuld bij schrijven van de gemachtigde van 2 november 1999, strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot, uiteindelijk, een berekend naar een belastbaar bedrag van f.685.802.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Met toestemming van de Voorzitter van de Derde Meervoudige Belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van 8 november 2000 zijn verschenen de gemachtigde voornoemd en mr namens de inspecteur.
Van de door de gemachtigde voor de zitting toegezonden pleitnota is op 31 oktober 2000 een afschrift aan de inspecteur gezonden. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd medegedeeld dat hij van de inhoud van deze pleitnota kennis heeft genomen. De inhoud van de pleitnota geldt als hier ingelast.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende deed voor het onderhavige jaar aangifte van een belastbaar bedrag van negatief f.857.025. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur het aangegeven belastbare bedrag verhoogd met f.4.369.905.
Van deze correctie is een bedrag groot f.827.078 (zie hierna) nog in geschil.
2.2. Belanghebbende houdt zich bezig met de exploitatie van hotels. De panden waarin de hotels worden geëxploiteerd zijn veelal eigendom van belanghebbende. De exploitatie van de panden en de exploitatie van de hotels vinden plaats binnen de groep van vennootschappen van welke belanghebbende de moedermaatschappij is en welke een fiscale eenheid op de voet van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormt.
2.3. Op 25 juli 1995 heeft belanghebbende de aandelen verworven in Holding A B.V. (thans genaamd X Onroerend Goed B.V., hierna X OG B.V.). De fiscale eenheid van X OG B.V. en haar dochtervennootschappen is sinds 1 januari 1995 opgenomen in de fiscale eenheid van belanghebbende.
2.4. De activiteiten van X OG B.V.bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken. De onroerende zaken worden voornamelijk binnen de fiscale eenheid verhuurd.
2.5. Eind 1991 is door X OG B.V. een aantal panden verkocht. Voor de behaalde boekwinsten heeft X OG B.V. een vervangingsreserve op de voet van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gevormd tot een bedrag van f.17.772.989. Hiervan heeft f.1.082.016 betrekking op de panden a-kade 53 (f.572.140) en b-straat 44 (f.509.876) in Z.
2.6. Het pand b-straat 44 is een kantoorgebouw te Z. Partijen zijn het erover eens dat 50 procent van dit pand bij X OG B.V. in eigen gebruik was en dat de andere 50 procent verhuurd was aan derden dan wel daartoe bestemd was.
Het pand a-kade 53 te Z werd binnen het concern aangewend als magazijn, werkplaats en opslagruimte voor een bouw- en schildersbedrijf.
2.7. De gehele vervangingsreserve ad f.17.772.989 is door belanghebbende afgeboekt op de aanschafprijs van enkele panden voor het hotel X te Y en met name op dat deel van het hotelpand dat de W wordt genoemd en dat rond 1 april 1995 in gebruik is genomen. De W is een uitbreiding van het reeds bestaande hotel waarmee een totale investering van f.37.176.648 was gemoeid.
2.8. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur zich onder meer op het standpunt gesteld dat een bedrag ad f.827.078, zijnde f.572.140 plus 50% van f.509.876, niet kan worden afgeboekt op de aanschafprijs van de uitbreiding van het X-hotel.
3. Geschil
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de vervangingsreserve die is gevormd ter zake van de verkoop van de panden a-kade 53 en b-straat 44 te Z, geheel, respectievelijk voor 50%, mag worden afgeboekt op de aanschafprijs van de uitbreiding van het hotelpand te Y.
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Ter zitting hebben partijen gepersisteerd bij hun standpunten.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet), eerste lid, (voor zover hier van belang) is bepaald dat ingeval de opbrengst bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de boekwaarde van dat bedrijfsmiddel overtreft, bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst in elk geval, indien en zolang het voornemen tot vervanging van het bedrijfsmiddel bestaat, het verschil gereserveerd kan worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten van vervanging. In het tweede lid van voormeld artikel is bepaald dat de reserve uiterlijk in het vierde kalenderjaar volgende op dat waarin de reserve is ontstaan, in de winst wordt opgenomen.
5.2. Van vervanging van een bedrijfsmiddel in de onder 5.1. bedoelde zin is in casu sprake wanneer het aangekochte gedeelte van het pand in functioneel en economisch opzicht binnen het totaal der ondernemingsactiviteiten van belanghebbende/de fiscale eenheid eenzelfde functie vervult, dat wil zeggen een soortgelijke taak of werkzaamheid vervult, als de verkochte panden.
5.3. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het vervangende bedrijfsmiddel een andere functie vertegenwoordigt dan de vervreemde bedrijfsmiddelen als bedoeld onder 2.6. hiervoor. Het Hof kan de inspecteur volgen in deze stelling en overweegt daartoe het volgende.
5.4. Vaststaat dat het pand b-straat een kantoorpand betreft dat -naar tussen partijen vaststaat- voor de helft in gebruik was binnen het X-concern en voor de andere helft werd verhuurd aan derden dan wel was bestemd voor verhuur aan derden.
5.5. Voorts staat vast dat het pand aan de a-kade binnen het X-concern werd gebruikt als magazijn, werkplaats en opslagruimte voor een bouw- en schildersbedrijf.
5.6. In het aangekochte gedeelte van het pand in Y wordt een hotel geëxploiteerd.
5.7. Naar het oordeel van het Hof vervult een pand dat wordt geëxploiteerd als hotelpand een andere bedrijfs-economische functie binnen een vennootschap/fiscale eenheid dan een pand dat als kantoorruimte wordt gebruikt. Datzelfde geldt voor een pand dat wordt gebruikt als magazijn, werkplaats en opslagruimte voor een bouw- en schildersbedrijf.
De verhuur van kamers per nacht met alle daarbij geboden aanvullende dientsten, zoals bewassing en de verstrekking van maaltijden en dergelijke, laat zich naar zijn aard en werkzaamheid immers niet vergelijken met het gebruik van kantoorruimte ten behoeve van
-een ander gedeelte van- een concern of met het gebruik van een pand ten behoeve van de activiteiten van een bouw- en schildersbedrijf. In het eerste geval vervult het pand een
primaire taak binnen de ondernemingsactiviteit, in de laatste gevallen is die taak een ondersteunende. Het Hof acht het hier bedoelde verschil in bedrijfseconomische functie van de betrokken panden zodanig dat niet van vervanging in de zin van artikel 14 van de Wet kan worden gesproken.
5.8. De stelling van belanghebbende dat reeds sprake is van eenzelfde economische functie omdat sprake is van een bedrijfsmiddel in eigen gebruik dat wordt vervangen door een ander bedrijfsmiddel in eigen gebruik wordt, gelet op het vorenstaande, verworpen.
5.9. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het gelijk aan de inspecteur is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 7 februari 2001 door mrs Van Ballegooijen, Faase en Hartman, in tegenwoordigheid van mr Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.