ECLI:NL:GHAMS:2001:AB2575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002914-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht inzake doodslag en moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht. De verdachte was eerder veroordeeld voor de moord op [slachtoffer1] en de doodslag op [slachtoffer2] op 11 april 2000 in Utrecht. De verdachte had een hennepkwekerij in de werfkelder van zijn vader en wilde de planten verkopen aan [slachtoffer2]. Tijdens de ontmoeting ontstond een conflict, waarbij de verdachte [slachtoffer2] met een stuk hout sloeg en vervolgens een pistool bemachtigde, waarmee hij [slachtoffer2] dodelijk verwondde. Na deze gebeurtenis kwam [slachtoffer1] in de gang, waar de verdachte ook hem met een jachtgeweer neerschoot. Het hof oordeelde dat de verdachte zich niet kon beroepen op noodweer, aangezien hij de mogelijkheid had om de confrontatie te vermijden. De rechtbank vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van achttien jaar. Het hof nam daarbij in overweging dat de verdachte op gewelddadige wijze twee mensen van het leven had beroofd en dat dit onherstelbaar leed had veroorzaakt voor de nabestaanden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl andere vorderingen niet ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-002914-00
datum uitspraak 9 juli 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Utrecht van 11 september 2000
in de strafzaak onder parketnummer 16/028016-00
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 augustus 2000 en in hoger beroep van 6 april 2001 en 25 juni 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd, met dien verstande dat
1 primair hij op 11 april 2000 te Utrecht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer1] door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde. is overleden;
2 subsidiair hij op 11 april 2000 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer2] meermalen door het hoofd en het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer2]is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van verweren
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces, dan wel putatief noodweer en afwezigheid van alle schuld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende lezing gegeven omtrent de gebeurtenissen op 11 april 2000:
In de werfkelder [..] te Utrecht., waar verdachtes vader woonde, bevond zich een hennepkwekerij. Verdachte wilde van deze kwekerij af en besloot de planten die aan R. W. en R. K. in eigendom toebehoorden, te verkopen aan een derde. Hij heeft daartoe op 11 april 2000 met het latere slachtoffer [slachtoffer2] een afspraak gemaakt om deze planten te bekijken. [Slachtoffer2] kwam die avond in gezelschap van [slachtoffer1] naar de werfkelder. Aldaar aangekomen had verdachte de knip op de deur gedaan en was hij met [slachtoffer2] doorgelopen naar de hennepkwekerij (het wiethok), die zich in een ruimte achterin de werfkelder bevond. [Slachtoffer1] is in de woonkamer aan de voorzijde van de werfkelder gebleven om te waarschuwen als er eventuele bezoekers kwamen.
In het wiethok aangekomen zei [slachtoffer2] dat hij de planten niet wilde kopen omdat ze nog niet klaar waren. Nadat verdachte tegen [slachtoffer2] had gezegd dat hij dat toch al wist omdat hem dat ’s middags bij het maken van de afspraak al verteld was, had [slachtoffer2] hem gevraagd of verdachte hem voor een leugenaar uitmaakte. Nadat verdachte daar bevestigend op had geantwoord, wilde [slachtoffer2] hem een klap geven, die verdachte grotendeels wist te ontwijken. [slachtoffer2] trachtte vervolgens een stuk hout te grijpen. Verdachte gaf [slachtoffer2] een duw, waardoor deze struikelde. Verdachte zag toen een pistool vallen. Toen [slachtoffer2] in de richting van het pistool dook gaf verdachte hem met het stuk hout een klap op zijn hoofd. Er ontstond toen een gevecht waarbij [slachtoffer2] als eerste het pistool te pakken kreeg. Toen verdachte het pistool vervolgens tijdens de worsteling heeft kunnen afpakken is het afgegaan en is [slachtoffer2] dodelijk getroffen.
Verdachte heeft daarna het wiethok verlaten en is naar voren gelopen om naar buiten te gaan. In de gang kwam hij [slachtoffer1] tegen. Deze liep terug de woonkamer in toen hij verdachte - die bebloed was - zag. Verdachte liep toen weer naar achteren om zijn jachtgeweer, dat hij ’s middags in de werfkelder had gezet, te pakken om [slachtoffer1]rustig te houden. Er ontstond een woordenwisseling, waarbij verdachte het geweet op [slachtoffer1]gericht hield. Toen [slachtoffer1] opstond om het geweer te grijpen viel het fatale schot.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde geldt dat in de hiervoor weergegeven lezing van verdachte [slachtoffer2]weliswaar de eerste klap uitdeelde, doch slechts met de blote hand, waarna verdachte [slachtoffer2] met een stuk hout heeft geslagen. Vervolgens heeft verdachte op enig moment tijdens de ontstane worsteling het pistool kunnen bemachtigen en was aldus de situatie meester. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich toen niet aan de worsteling heeft kunnen onttrekken. Daar komt nog bij dat verdachte zich ook na het vallen van het eerste schot, dat niet dodelijk was, niet aan de situatie heeft onttrokken, maar welbewust nog drie maal op [slachtoffer2] heeft geschoten. Onder deze omstandigheden kan verdachte zich niet met vrucht op noodweer beroepen.
Ook met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde wijst het hof het beroep op noodweer af. Verdachte wilde, naar hij heeft verklaard, na het neerschieten van [slachtoffer2] naar buiten lopen. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte daartoe niet de mogelijkheid had. Dit geldt in het bijzonder op het moment dat verdachte zijn jachtgeweer had gepakt en [slachtoffer1] naar de woonkamer was teruggegaan. Verdachte heeft toen eigener beweging de confrontatie met [slachtoffer1] gezocht en heeft aldus niet getracht zich te onttrekken aan een verdere escalatie van de ontstane situatie. Daar komt nog bij dat niet aannemelijk is geworden dat van [slachtoffer1] voor verdachte een onmiddellijk dreigend gevaar uitging. Verdachte heeft verklaard toen en ook in het verleden geen wapen bij [slachtoffer1] gezien te hebben.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie, faalt ook het beroep op noodweerexces.
Ook het beroep op putatief noodweer (afwezigheid van alle schuld) gaat niet op. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich op goede gronden in een noodweersituatie kon wanen.
Het hof verwerpt derhalve de opgeworpen verweren.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Moord.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en moord. Verdachte heeft hierbij op gewelddadige wijze twee mensen van het leven beroofd. Nadat verdachte zijn eerste slachtoffer om het leven bracht door hem met een stuk hout op zijn hoofd te slaan en hem neer te schieten heeft verdachte het tweede en bovendien op dat moment betrekkelijk weerloze slachtoffer op brute wijze vermoord door met een jachtgeweer in zijn gezicht te schieten. Vervolgens heeft verdachte de twee slachtoffers ontdaan van kleding en sieraden en de lichamen begraven in de werfkelder.
Aan familie en nabestaanden van de twee slachtoffers is door deze gebeurtenissen onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast is de rechtsorde ernstig geschokt door de gruwelijke wijze van handelen van verdachte.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennis genomen van een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 november 2000, een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Stichting Reclassering Nederland, Unit Utrecht, van 20 juli 2000, opgemaakt door mw. A. Balfoort, reclasseringswerker alsmede een rapport van het Pieter Baan Centrum omtrent de geestvermogens van verdachte van 15 juni 2001, opgemaakt door P.E. Geurkink, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater.
Al het voorgaande overwegende acht het hof een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot schadevergoeding
[Benadeelde 1] wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van ¦ 54.238,29 ingediend.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van ¦ 7.500,00 worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door haar tengevolge van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot dat bedrag.
De benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering aangezien deze vordering voor het overige niet zo eenvoudig van aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
[Benadeelde 2] wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van ¦ 83.440, 75 ingediend.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering aangezien deze vordering niet zo eenvoudig van aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
[Benadeelde 3].,[woonplaats], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van ¦ 49.255,20 ingediend.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering aangezien deze vordering niet zo eenvoudig van aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van 18 (ACHTTIEN) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
en voorts
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [1] wonende te [woonplaats], ¦ 7.500,00 (VIJFENZEVENTIG-HONDERD GULDEN) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [1] voor het overige niet-ontvankelijk haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [2] niet ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Boumans, IJland-van Veen en Nijboer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Most als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juli 2001.
Mr. IJland-van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.