ECLI:NL:GHAMS:2001:AB2762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3206
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Ouderaa
  • Jonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting na niet tijdig voldoen aan betalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2001 uitspraak gedaan in het beroep van X, belanghebbende, tegen de uitspraak van de directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente P, verweerder, betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De zaak betreft de vraag of belanghebbende tijdig de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Op 2 juni 2000 parkeerde belanghebbende zijn auto zonder dat voor het parkeren belasting was betaald. Hij stelde dat hij bezig was om een parkeerkaartje te halen, maar had geen kleingeld en ging naar een winkel om geld te wisselen. De parkeerwachten schreven ondertussen een boete uit.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de parkeerbelasting tijdig heeft voldaan. Volgens de Gemeentewet is de belasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren en moet de belastingplichtige een betalingshandeling verrichten, zoals het kopen van een bonnetje bij de parkeerautomaat. Het naar een winkel gaan om geld te wisselen valt niet onder de vereiste handelingen voor het voldoen aan de parkeerbelasting. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet aan zijn verplichtingen had voldaan.

De uitspraak benadrukt dat het niet voldoende is om te stellen dat men bezig was met het verkrijgen van geld om te betalen; de daadwerkelijke betaling moet bij de aanvang van het parkeren plaatsvinden. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van griffier mr. Jonk.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente te P, verweerder, gedagtekend 24 augustus 2000, betreffende de naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen met nummer xxxxx.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 juni 2001.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Op 2 juni 2000 omstreeks 9:50 uur stond belanghebbendes auto met kenteken xxx geparkeerd aan de a-straat tegenover het huisnummer 114 te Y, zonder dat voor het aldaar op dat tijdstip parkeren belasting was betaald. Ter zake van dit feit is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2. Belanghebbende stelt dat hij bezig was om een parkeerkaartje te halen. Hij schrijft in zijn bezwaarschrift onder meer het volgende:
"Vervolgens liep ik naar de parkeermeter. Bij het openen van mijn portemonnee ontdekte ik niet over kleingeld te beschikken, waarna ik de naastgelegen Blokker binnenging om bij mijn partner geld te halen. Toen ik bijna per omgaande met het geld naar buitenkwam, waren twee parkeerwachten een bon aan het uitschrijven."
3. Uit artikel 225, eerste lid, onderdeel a van de Gemeentewet (tekst 2000) en het daarmee in overeenstemming zijnde artikel 4, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van Parkeerbelastingen 1999 volgt dat de belasting is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat hij de ter zake van het parkeren verschuldigde belasting tijdig, dat wil zeggen bij de aanvang van het parkeren, heeft voldaan. Tot dit voldoen behoort het verrichten van een betalingshandeling die onder meer inhoudt dat bij de dichtstbijzijnde functionerende parkeerautomaat een bonnetje wordt gekocht dat vervolgens zichtbaar achter de voorruit van de auto wordt geplaatst.
Indien belanghebbende doende is met het verrichten van deze handelingen kan niet worden gezegd dat niet is voldaan aan de bij het parkeren verschuldigde parkeerbelasting. Tot dit voldoen behoort evenwel niet het naar een winkel gaan om geld te wisselen teneinde over voldoende pasmunt te beschikken voor het aanschaffen van een parkeerbonnetje bij de parkeerautomaat. Nu belanghebbende, zoals hij heeft verklaard, na het parkeren van de auto een winkel is binnengegaan om geld te wisselen teneinde de parkeerautomaat in werking te stellen, heeft hij in zoverre na het parkeren geen uitvoering gegeven aan de voor de voldoening van de parkeerbelasting vereiste handelingen. De vraag of het, zo het al zo zijn dat de parkeercontroleur belanghebbende de winkel heeft zien ingaan of uitkomen, het voor een controleur kenbaar is dat belanghebbende de winkel is binnengegaan met het doel geld te halen, is in dit verband op zichzelf niet van belang.
4. Dat, naar het Hof begrijpt, min of meer tezelfdertijd de controlerend ambtenaar een naheffingsaanslag heeft opgelegd is onder deze omstandigheden juist. De opgelegde naheffingsaanslag berust dan ook niet op een vergissing. Onder dergelijke omstandigheden gaat het op zichzelf niet aan om de controlerend ambtenaar, zoals het Hof uit het beroepschrift begrijpt, ertoe te bewegen om het opleggen van de naheffingsaanslag niet te voltooien dan wel deze ter plekke te vernietigen, zo die ambtenaar daartoe al over enige bevoegdheid beschikt. Aangezien de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, is er voor belanghebbende, die de weigering deze belastingaanslag ongedaan te maken in verband heeft gebracht met de afkomst van de controlerend ambtenaar, geen enkele reden zich, zoals het Hof belanghebbendes beroepschrift begrijpt, een slachtoffer te achten van de terechte weigering van de controlerend ambtenaar om het opleggen van de naheffingsaanslag niet te voltooien dan wel deze ter plekke te vernietigen. Dat, zoals belanghebbende heeft gesteld, getuigen kunnen verklaren dat de auto er nog maar 'net' stond, wil het Hof aannemen, maar doet aan het vorenstaande niet af. Het Hof zie dan ook geen reden deze getuigen te horen. Het Hof acht de naheffingsaanslag derhalve terecht opgelegd.
5. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan verweerder.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een van de partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 12 juli 2001 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor zowel de belanghebbende als de verweerder ƒ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.