ECLI:NL:GHAMS:2001:AB8040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/01719
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Goes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van giften en beroepskosten in de inkomstenbelasting voor vrijwilligerswerk

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2001, ging het om de aftrekbaarheid van bepaalde kosten en giften door een brandweerman in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1997. De belanghebbende, die als vrijwilliger werkzaam was voor de RK-Kerk, had in zijn aangifte diverse uitgaven opgevoerd als aftrekbare giften en beroepskosten. De inspecteur van de Belastingdienst had deze kosten niet geaccepteerd, wat leidde tot het indienen van een beroep door de belanghebbende.

Tijdens de zitting op 7 juni 2001 werd het beroep behandeld. De belanghebbende stelde dat hij kosten had gemaakt voor een EHBO-herhalingscursus, een duikcursus, en dat hij een computer had aangeschaft voor zijn vrijwilligerswerk. Het Hof oordeelde dat de kosten van de EHBO-cursus niet als beroepskosten konden worden aangemerkt, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat deze kosten noodzakelijk waren voor zijn werkzaamheden als brandweerman. Evenzo werd de noodzaak van de duikcursus niet aangetoond, en de kosten voor de computer werden niet als aftrekbaar beschouwd, omdat deze niet waren gemaakt ter verwerving van inkomsten.

Wat betreft de opgevoerde giften, oordeelde het Hof dat de belanghebbende geen schriftelijke bewijsstukken had overgelegd die de gestelde giften konden staven. Hierdoor konden de opgevoerde giften niet als aftrekbare giften worden erkend volgens de geldende wetgeving. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de bewijslast die op hem rustte om zijn stellingen te onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde het Hof het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van kosten en giften met de juiste documentatie en de strikte eisen die de belastingwetgeving stelt aan de aftrekbaarheid van dergelijke uitgaven.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, gericht tegen de uitspraak, gedagtekend 20 april 2000, van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P de inspecteur, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 juni 2001.
BESLISSING
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
GRONDEN
1. Belanghebbende werkte in het onderhavige jaar als brandweerman.
2. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft belanghebbende - onder meer en voor zover thans in geschil - opgenomen als:
- beroepskosten
kleding ƒ 250
forfaitair bedrag uniform ƒ 275
telefoonkosten ƒ 300
personal computer ƒ 3765
- tot de buitengewone lasten gerekende uitgaven ter zake van opleiding voor studie of beroep:
herhaling EHBO-cursus ƒ 625
herhaling duikcursus
en vervolg opleiding duiker ƒ 5.635
- giften ƒ` 1.000.
In zijn bezwaarschrift - en naderhand in zijn beroepschrift - heeft belanghebbende aangegeven dat hij de volgende schenkingen als aftrekbare gift in mindering op zijn inkomsten wenst te brengen:
- niet als vrijwilliger bij de kerk gedeclareerde uren ƒ 1.600
- schenking oude computer ƒ 500
Totaal ƒ 2.100.
In zijn beroepschrift heeft belanghebbende gesteld dat de kosten van de EHBO-herhalingscursus - niet als buitengewone last maar - als beroepskosten dienen te worden aangemerkt.
3. Tijdens de aanslagregeling stelt de inspecteur in zijn brief van 22 juli 1998 belanghebbende in de gelegenheid nadere gegevens te verstrekken omtrent de in de aangifte in aanmerking genomen uitgaven, waaronder die voor de computer. Belanghebbende verstrekt in dat kader onder andere afschriften van diverse nota's uit de jaren 1995, 1996 en 1997.
4. De inspecteur schrijft in een brief van 31 augustus 1998, gericht aan de werkgever van belanghebbende onder meer het volgende:
"Voorts stelt hij dat hij als brandweerman verplichte opleiding tot duiker moet volgen (waarvoor geen vergoeding tegenover staat). Normaliter zit bij de opleiding tot brandweerman het onderdeel duiken in deze opleiding. Is deze opleiding afwijkend. Gelet op het feit dat belastingplichtige deze opleiding reeds in 1986 is aangevangen, vraag ik mij af of het noodzakelijk is dat hij deze herhaalcursus moet volgen of dat deze cursus onderdeel van de opleiding is tot brandweerman. "
Namens de werkgever wordt bij brief van 6 oktober 1998, gericht aan de inspecteur onder meer het volgende geschreven:
"Brandweermannen/vrouwen bij () krijgen geen duikopleiding. Dit zit dus NIET in de opleiding tot brandweerman/vrouw. Bij navraag bleek dat betrokkene instructeur bij de vrijwillige brandweer is. Wellicht dat hij daarom deze kosten opbrengt."
5. Blijkens een schriftelijke mededeling van de werkgever van belanghebbende is met ingang van 1 april 1998 de functie: (...) Brandweer, rangsniveau / Vakgroep: (...) (BRANDBESTRIJDING) op (...) toegewezen aan belanghebbende.
6. In de bezwaarfase verstrekt belanghebbende de volgende verklaring van (...), pastoor, gedagtekend 5 juli 1999, van de parochie (...), :
"Hierbij verklaar ik dat X in de jaren 1997 en 1998 heeft gewerkt als vrijwilliger binnen de parochie van (...).
Hij heeft zijn werkzaamheden verricht binnen de voorbereidingsgroep Vormsel en binnen de werkgroep Vrij Entrée. Daarbij heeft hij afgezien van een geldelijke vergoeding, ofschoon hij daar normaliter aanspraak op kon doen gelden."
7. Bij het opleggen van de aanslag zijn de onder punt 2 vermelde kosten en uitgaven niet in aanmerking genomen; bij de uitspraak op bezwaar is de aanslag op deze punten gehandhaafd.
8. Beroepskosten
8.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) behoren kosten die verband houden met kleding niet tot de aftrekbare kosten, met uitzondering van werkkleding. De bewijslast dat sprake is van werkkleding rust op belanghebbende. Het Hof acht belanghebbende met betrekking tot de onder 2 vermelde post "kleding" ad ƒ 250 niet geslaagd in dit bewijs.
8.2. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er voor zijn rekening komende uitgaven voor een uniform zijn geweest.
8.3. Als belanghebbende stelt dat hij telefoonkosten ter verwerving, inning en behoud van inkomsten heeft gemaakt, dient hij bij betwisting daarvan door de inspecteur aannemelijk te maken dat zodanige kosten zijn gemaakt. Zijn enkele stelling dat hij voor elke dienst/reserve dienst telefonisch bereikbaar moet zijn en/of zelf moet bellen, acht het Hof daartoe onvoldoende.
8.4. Belanghebbendes stelt dat hij voor zijn studie, zijn vrijwilligerswerk, o.a. voor de personeelsvereniging van de brandweer, de vakbond en de rooms-katholieke kerk, werkzaamheden verricht waarbij hij gebruik maakt van een computer. Voor zover belanghebbende stelt dat hij de PC nodig heeft voor zijn vrijwilligerswerkzaamheden ten behoeve van de RK-kerk zijn de kosten niet aftrekbaar omdat de kosten niet zijn gemaakt ter verwerving of behoud van inkomsten. Nu de inspecteur betwist dat belanghebbende de computer nodig heeft voor de verwerving, de inning en het behoud van zijn inkomsten, acht het Hof de enkele stelling onvoldoende voor het door hem te leveren bewijs.
8.5. Naar het oordeel van het Hof zijn ook de kosten van de EHBO-herhalingscursus niet als beroepskosten aan te merken, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de kosten gemaakt heeft met het oog op een behoorlijke vervulling van zijn werkzaamheden als brandweerman.
9. Studiekosten
9.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet zijn uitgaven voor een opleiding of een studie voor een beroep als buitengewone last in aanmerking te nemen uitgaven. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij zodanige uitgaven heeft gedaan.
9.2. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de duikcursus heeft vervolgd met het oog op betere carrièremogelijkheden. Gelet op de verklaring van de werkgever is niet aannemelijk dat de in de vervolgcursus duiken verworven kennis heeft geleid tot belanghebbendes nieuwe functie. Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in redelijkheid kon verwachten dat hij na voltooiing van de cursus de verworven kennis produktief kon maken en aldus zijn maatschappelijke positie kon verbeteren.
10. Giften
10.1 Voor het als aftrekbare giften in aanmerking nemen van uitgaven dienen deze uitgaven ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet met schriftelijke bescheiden te worden gestaafd. Nu belanghebbende met betrekking tot de geschonken PC geen schriftelijke bescheiden heeft overgelegd waaruit blijkt dat de door hem - in geld dan wel in natura - gestelde giften zijn gedaan, vormen de gestelde giften reeds om die reden geen aftrekbare giften in de zin van de Wet.
10.2 Belanghebbende verrichtte ten behoeve van de RK-Kerk vrijwilligerswerkzaamheden. Hij heeft hiervoor geen vergoeding ontvangen en het Hof acht ook niet aannemelijk dat belanghebbende aanspraak op een vergoeding kon doen gelden. De verklaring van de pastoor acht het Hof hiertoe onvoldoende. Belanghebbende vraagt voor de waarde van deze vrijwilligerswerkzaamheden aftrek als gift in de zin van artikel 47 van de Wet.
Onder "giften" in de zin van die wetsbepaling worden verstaan waardeverschuivingen uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot. Het Hof is van oordeel dat - ook al zijn genoemde vrijwilligerswerkzaamheden de kerk ten nutte gekomen - er geen sprake is van een waardeverschuiving uit het vermogen van belanghebbende naar dat van de kerk, waardoor het vermogen van de kerk zou zijn vergroot.
11. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het Hof geen termen aanwezig.
De uitspraak is gedaan op 21 juni 2001 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door voornoemd lid en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.