ECLI:NL:GHAMS:2001:AD3405
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Bijl
- M. Vrouwenvelder
- J. Zwemmer
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de uitspraak van de Belastingdienst inzake bestemmingswijzigingswinst van landbouwgrond
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2001 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende, een tuinder, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de winst die belanghebbende heeft behaald uit de verkoop van landbouwgrond onder de landbouwvrijstelling valt. Belanghebbende had in 1995 een perceel van 4.13.20 hectare grond, dat hij samen met zijn broer C bezat, verkocht aan de gemeente Z voor een bedrag van f 1.000.000. De inspecteur stelde de bestemmingswijzigingswinst vast op f 685.000, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1996. Belanghebbende stelde dat de winst onder de landbouwvrijstelling viel, omdat er op het moment van verkoop een redelijke kans bestond dat de grond binnen zes jaar agrarisch zou blijven. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de grond binnen korte termijn buiten de agrarische sfeer zou worden aangewend.
Tijdens de zitting op 21 mei 2001 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder belanghebbende en zijn broer, die hun standpunten toelichtten. Het Hof overwoog dat de gemeente Z op het moment van de verkoop de intentie had om woningen te bouwen op de grond, en dat er een redelijke kans bestond dat de grond binnen zes jaar bebouwd zou worden. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de grond niet binnen deze termijn zou worden aangewend voor woningbouw.
Uiteindelijk oordeelde het Hof dat het beroep van belanghebbende ongegrond was, omdat de inspecteur voldoende had aangetoond dat de winst uit de verkoop van de grond als belaste bestemmingswinst moest worden aangemerkt. De uitspraak van het Hof werd vastgesteld door de rechters A. Bijl, M. Vrouwenvelder en J. Zwemmer, en de griffier mr. Trippert. De uitspraak is op 24 augustus 2001 gedaan en kan binnen zes weken in cassatie worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.