Zevende Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
Op 9 oktober 2000 is van belanghebbende ter griffie een beroepschrift ontvangen, ingediend door A. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 25 april 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) voor het jaar 1998. Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 55.000. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vernietiging van de aanslag. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 27 april 2001 is voornoemde gemachtigde namens belanghebbende verschenen, alsmede B en C namens de inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was gedurende het gehele jaar 1998 wethouder in de gemeente Q. Hij had naast deze functie geen andere betaalde functies. Belanghebbende is uit hoofde van zijn wethouderschap verzekerd tegen langdurige arbeidsongeschiktheid op grond van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1995 (hierna: UPW) van de Gemeente Q. De UPW verwijst naar de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (hierna: APPA) en is wat betreft de uitwerking op deze wet gebaseerd. Eventuele WAZ-uitkeringen komen in mindering van belanghebbendes uitkeringen uit hoofde van de UPW.
2.2. Belanghebbende heeft met dagtekening 23 maart 1999 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Hij heeft op het aangiftebiljet bij de vraag, betreffende de WAZ, niets ingevuld.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht is aangeslagen voor de premie WAZ nu hij reeds uit hoofde van zijn functie als wethouder tegen langdurige arbeidsongeschiktheid was verzekerd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd:
Door belanghebbendes gemachtigde: Belanghebbende is voor de loonbelasting in dienstbetrekking werkzaam maar voor de WAZ niet. Belanghebbende is nu dubbel verzekerd. Dit heeft de wetgever niet bedoeld. Er komt een compensatieregeling voor wethouders waardoor de gemeente de kosten van de WAZ aan belanghebbende kan vergoeden. Vanaf maart 2000 zijn wethouders op basis van de APPA verzekerd. Er geldt geen terugwerkende kracht tot 1 januari 1998. De inspecties leggen de aanslagen wel aan de wethouders op maar ik vraag me af of ze ook worden ingevorderd.
Door de inspecteur: Ontvangers mogen van het Ministerie van Financiën geen uitstel van betaling verlenen. Dat ontkracht de regeling. Ook kamerleden en ministers krijgen aanslagen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof sluit zich aan bij de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 20 februari 2001, nummer BK 585/00 en overweegt derhalve als volgt.
5.2. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b van de WAZ bepaalt - voor zover hier van belang - dat op grond van deze wet de beroepsbeoefenaar verzekerd is op grond van de WAZ. Ingevolge artikel 5 van de WAZ is de beroepsbeoefenaar de persoon, jonger dan 65 jaar, die anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet. Onder dienstbetrekking wordt volgens artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel h van de WAZ, verstaan: een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Artikel 71 van de WAZ bepaalt dat de verzekerde premie is verschuldigd over zijn premie-inkomen.
5.3. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WAZ kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. In het Besluit van 24 december 1997, Stb. 797 is de kring van verzekerden beperkt. Dit besluit is gewijzigd door het Besluit van 28 januari 2000, Stb.49. In dit laatste beluit is geregeld dat politieke ambtsdragers die al krachtens de APPA zijn verzekerd, niet langer verzekerd zullen zijn voor de WAZ. Volgens de toelichting bij dit besluit geldt ten aanzien van gedeputeerden en wethouders dat zij hun verzekering tegen langdurige arbeidsongeschiktheid niet rechtstreeks aan de APPA ontlenen. De APPA strekt er slechts toe de mogelijkheid te bieden dat langs de weg van een verordening aanspraken kunnen worden geregeld voor deze politieke ambtsdragers. Slechts die politieke ambtsdragers die hun aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsverzekering rechtstreeks aan een formele wet ontlenen, worden uitgesloten van de WAZ-verzekering.
5.4. Het ambt van wethouder is geen dienstbetrekking in de zin van de WAO en derhalve ook niet in de zin van de WAZ. Nu wethouders niet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn uitgesloten van de kring van verzekerden, is belanghebbende van rechtswege verplicht verzekerd voor de WAZ. Daarmee is belanghebbende premieplichtig voor de WAZ en is de aanslag naar het oordeel van het Hof terecht opgelegd. Dat belanghebbende reeds verzekerd is via de UPW doet hieraan - hoe onredelijk ook - niet af.
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak.
De uitspraak is vastgesteld op 18 juli 2001 door mr. Smit, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.