ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4458

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/03232
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Boersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuistheid ambtsedige verklaring bij naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2001 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 1 augustus 2000 een naheffingsaanslag had opgelegd van f 2.463,- voor het motorrijtuig met kenteken BX-00-XX. De naheffing betrof de periode van 2 februari 1999 tot en met 13 april 2000. De belanghebbende concludeerde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat de naheffingsaanslag gehandhaafd moest blijven. Tijdens de zitting op 11 april 2001 zijn beide partijen verschenen, en de inspecteur heeft op verzoek van het hof een nader onderzoek ingesteld. Dit leidde tot een ambtsedige verklaring van de ambtenaren B en C, waarin zij op 6 april 2000 een visuele controle uitvoerden en opmerkten dat de auto een doorzichtig raam had, maar ook dat de kleur van de auto als groen werd waargenomen, wat later onjuist bleek te zijn.

Het hof oordeelde dat de ambtsedige verklaring niet juist was, vooral vanwege de onjuiste waarneming van de kleur van de auto. Het hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en de naheffingsaanslag, en gelastte de inspecteur om het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van correcte waarnemingen door ambtenaren en de gevolgen daarvan voor belastingaanslagen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Centraal bureau motorrijtuigenbelasting Apeldoorn, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Namens belanghebbende heeft mr. A, advocaat en procureur, op 7 september 2000 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 1 augustus 2000, betreffende de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting tot een bedrag van f 2.463,- (aanslagnummer 000.00.000.Y.9.90001) voor het motorrijtuig met kenteken BX-00-XX; het naheffingstijdvak beslaat de periode 2 februari 1999 tot en met 13 april 2000. Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en hierin concludeert hij tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 11 april 2001 is belanghebbende met zijn gemachtigde verschenen, alsmede J. Versluijs namens de inspecteur.
Op 4 mei 2001 heeft het Hof de inspecteur gevraagd een nader onderzoek in te stellen. Op 1 juni 2001 heeft de inspecteur een verklaring toegezonden, opgemaakt op 28 mei 2001 door de ambtenaren B en C. Op 10 juli 2001 heeft de gemachtigde hierop gereageerd en deze reactie is aan de inspecteur toegezonden. Desgevraagd hebben partijen verklaard dat een tweede mondelinge behandeling achterwege kon blijven.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De Rijksdienst voor het wegverkeer heeft voor het motorrijtuig, een Mercedes-Benz 300 TD op 14 januari 1985 het kenteken BX-00-XX afgegeven. Op 31 augustus 1995 is voor deze auto een uitvoerverklaring afgegeven. De auto is feitelijk niet buiten Nederland gebracht.
2.2. In december 1998 heeft belanghebbende de auto van een bedrijf gekocht en sinds 2 februari 1999 staat hij als houder geregistreerd. Het nieuw afgegeven deel I (duplicaatcode 02) bevat de aanduiding "bedrijfsauto" en "gesloten wagen". Op 4 februari 1999 heeft de RDW een keuringsbewijs afgegeven naar aanleiding van een kentekenonderzoek.
2.3. Belanghebbende woont aan de a-kade te Y.
2.4. Met dagtekening 23 april 1999 heeft de inspecteur belanghebbende een rekening gezonden naar het tarief van een personenauto. Belanghebbende heeft op dezelfde datum de inspecteur geschreven dat deze tarifering onjuist was. Op 11 mei 1999 heeft de inspecteur de rekening verlaagd naar het tarief voor een bestelauto.
2.5. Tot de stukken behoort een "Melding visuele controle" van de ambtenaren B en C dat zij op 6 april 2000 om 17.45 uur de auto bij het adres a-kade 1019 BG stilstaand hebben gezien met als bijzonderheid "auto … heeft raam rechts in laadruimte"; als kleur van de auto vermeldden zij "groen".
Op 14 juni 2001 hebben zij een ambtsedige verklaring opgemaakt met als bijzonderheid "In voornoemd motorrijtuig was rechts in de laadruimte een doorzichtig raam gemonteerd, … Door ons werd geconstateerd dat door dit raam van binnen naar buiten en van buiten naar binnen kon worden gekeken".
2.5. De verklaring van 28 mei 2001 bevat de volgende passages
Ons viel op … dat aan de rechterzijde een doorzichtig raam aanwezig was … voorzien van donkere folie. Ondanks de donkere folie was er de mogelijkheid van om van binnen naar buiten te kijken en van buiten naar binnen. Ambtenaar B is uit de dienstauto gestapt … om zeker te zijn van de bevindingen. Bij terugkomst in de dienstauto heb ik, ambtenaar B, de controlegegevens vastgelegd in mijn notitieblok. Hierbij is abusievelijk de kleur groen vermeld in plaats van grijs. Dit komt door de lichtschittering. De dienstauto stond ongeveer 10 meter verder geparkeerd. Vanaf die plaats leek de Mercedes-Benz met kenteken BX-00-XX groen van kleur.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de auto valt te kwalificeren als bestelauto. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de auto is voorzien van zijruiten.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten wordt verwezen naar de gedingstukken.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de auto zonder kentekenbewijs heeft gekocht, heeft laten keuren en vervolgens heeft aangepast aan de eisen voor het tarief als bestelauto. Pas na aanpassingen, waaronder het verhogen van het dak en het met een metalen plaat aan de buitenzijde blinderen van het rechterzijraam, zou het kenteken als bedrijfsauto zijn afgegeven. Ter zitting heeft hij nog verklaard dat hij na begin 1999 geen veranderingen heeft aangebracht en dat de auto niet groen maar grijs is.
De inspecteur heeft in het verweerschrift aannemelijk geacht dat de auto in eerste instantie wel aan de criteria voor het bestelauto-tarief had voldaan doch later is aangepast. Verder heeft hij bevestigd dat de auto ter controle bij zijn dienst is aangeboden.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Uit de verklaring van de ambtenaren blijkt dat B uit de dienstauto is gestapt ter verifiëring van de constatering dat er sprake was van een doorzichtig raam doch hij heeft bij deze nadere opname niet de grijze kleur van de auto waargenomen. De (kennelijk) onjuiste waarneming van de kleur groen viel naar het oordeel van de ambtenaren te verklaren door lichtschittering. Het Hof acht het heel wel mogelijk dat de ambtenaren evenzeer door lichtschittering tot de constatering zijn gekomen dat er sprake was van een doorzichtig raam dan wel zich op een nadere manier bij hun waarneming hebben vergist.
5.2. Het Hof acht dan ook, gelet op de expliciete stelling van belanghebbende dat de auto na het keuren en het afgeven van het kentekenbewijs niet is veranderd, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de auto op 6 april 2000 niet voldeed aan de criteria voor het bestelautotarief.
5.3. In het midden kan blijven de vraag met ingang van welk tijdvak het personenauto-tarief zou hebben gegolden gelet op onder meer het bepaalde in artikel 22, eerste lid, letter a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en wel tot een bedrag van f 888,-, zijnde 2,5 (proceshandelingen) x f 710,- x 0,5 (gewicht van de zaak).
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur, alsmede de naheffingsaanslag;
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 60,- aan belanghebbende te vergoeden, te betalen door de Staat, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 888,-, te betalen door de Staat.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2001 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.