Eerste Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een door de inspecteur doorgezonden beroepschrift ontvangen op 17 december 1999, aangevuld bij brieven van 26 januari en 24 maart 2000 van mr. A (B Accountants en Belastingadviseurs) te Q als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 9 december 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
1.2. De aanslag is ter behoud van rechten berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 100.000 en verhoogd met een boete - na kwijtschelding van 75% - wegens het niet tijdig doen van aangifte van ¦ 250. Aan heffingsrente is ¦ 2.069 in rekening gebracht. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een negatief belastbaar inkomen van ¦ 59.138 zonder boete met toekenning van heffingsrente.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een zonder boete.
1.4. Ter zitting van 7 november 2000 zijn verschenen belanghebbende en zijn voornoemde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mr. C. Gemachtigde heeft een pleitnota met bijlagen ingezonden, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen en overgelegd. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd.
De inhoud van de pleitnota's geldt als hier ingelast. Partijen hebben over en weer van de bijlagen kunnen kennis nemen en zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1946, is gehuwd met X-Y. Tot het gezin van belanghebbende behoren twee kinderen E en F, geboren in respectievelijk 1971 en 1973. Beide kinderen zijn thuiswonend en genieten looninkomsten.
Belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van G BV. Het geplaatste kapitaal van G BV bedraagt ¦ 25.000. G BV houdt zich sinds 1986 onder de naam "T&K" bezig met de detailhandel in vloerbedekking, vitrage en aanverwante artikelen.
2.2. Blijkens een onderzoeksrapport van de Inspectie der Vennootschapsbelasting R van 23 september 1988 verwierf belanghebbende het geplaatste aandelenkapitaal van G BV, indirect, medio 1984 voor ¦ 30.000 en werd het aandelenkapitaal eind 1984 voor ¦ 1 doorverkocht aan zijn vader H, geboren in 1910.
Bij akte van overdracht van 16 maart 1989 verklaart H te hebben verkocht en verklaart belanghebbende te hebben gekocht 25 aandelen G BV, elk groot ¦ 1.000, voor ¦ 25.000.
Bij akte van aandelenoverdracht van 24 juli 1998 verklaart belanghebbende als gemachtigde van wijlen H te hebben verkocht en in eigendom over te dragen aan J te S 25 aandelen G BV van elk ¦ 1.000 voor een koopsom van ¦ 1.
2.3. Gedagtekend 25 september 1997 heeft belanghebbende voor 1995 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van negatief ¦ 6.981. Dit belastbare inkomen heeft belanghebbende nader aangevuld als volgt:
22 december 1998 98.748
23 december 1998 96.981
10 februari 1999 98.748
23 april 1999 102.381
2.4. Bij brief van 2 juli 1997 deelde de inspecteur aan G BV ter attentie van belanghebbende mede voornemens te zijn op 19, 20 en 21 augustus 1997 een boekenonderzoek in te stellen op het woonadres van belanghebbende. Als doel van het boekenonderzoek vermeldde de inspecteur het vaststellen van de aanvaardbaarheid "van de aangiften inkomsten- en omzetbelasting 1992 t/m 1995". Bij brief van 11 augustus 1997 verzocht belanghebbende wegens verhindering om een nieuwe datum na 6 oktober 1997. Bij brief van 7 oktober 1997 werd verzocht om een datum "voor de tweede helft van januari aanstaande". Tevens wees belanghebbende in de brief van 11 augustus 1997 op het nieuwe postbusadres te U van G BV.
Wegens wisseling van de beoogde controleambtenaar werd G BV bij brief van 20 januari 1998 verzocht contact op te nemen met de inspecteur. Bij brief van 13 februari 1998 berichtte G BV in de persoon van belanghebbende de inspecteur dat het "door ziekenhuisopname in de prive-sfeer" niet mogelijk is op korte termijn tot een afspraak te komen.
Bij brief van 13 mei 1998 stelde belanghebbende in zijn hoedanigheid van statutair directeur van G BV de inspecteur op de hoogte van de voorgenomen overgang van de aandelen G BV door verkoop aan derden en een directiewisseling op korte termijn in verband met afwezigheid door ziekte van belanghebbende.
Na twee tussenberichten bij brieven van 17 februari en 28 april 1998 wees de inspecteur bij brief van 26 augustus 1998 aan G BV, geadresseerd aan het woonadres van belanghebbende, op de verplichtingen op grond van artikel 47,eerste lid, onderdelen a en b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Bij brief van dezelfde datum retourneerde belanghebbende de aan G BV gerichte brief met de mededeling dat hij sedert een ongeval op 28 maart 1994 ernstig arbeidsongeschikt is geraakt en sedert "6 juli i.c. 24 juli 1998" geen enkele bemoeienis meer heeft met G BV.
2.5. Bij brief van 4 november 1998 aan belanghebbende schreef de inspecteur onder meer:
"Het sinds 2 juni 1997 aangekondigde onderzoek bij G B.V. is door u keer op keer uitgesteld en is uiteindelijk onmogelijk gebleken doordat u zegt de aandelen te hebben verkocht aan een derde. Heeft u deze derde meegedeeld dat er een boekenonderzoek aangezegd was door de belastingdienst? Het lijkt me dat u mij onverwijld van deze overdracht deelgenoot had moeten maken en mij vervolgens in contact had moeten brengen met de overnemer.
Nu ik door u ook niet in de gelegenheid wordt gesteld om een onderzoek in te stellen voor de inkomstenbelasting over de jaren 1993 tot en met 1996 en ik niet wederom voor verrassingen wil komen te staan, zal ik indien dit onderzoek niet binnen twee weken na dagtekening van dit schrijven is aangevangen, de inkomens over deze jaren vaststellen op ¦ 100.000,- per jaar. Immers het is onduidelijk
waarvan u heeft geleefd over deze jaren, gezien uw lage inkomen, de uitgaven die blijken uit de ingediende aangiften en het niet hebben van vermogen.
Dit houdt in dat over de jaren 1993 en 1994 navorderingsaanslagen, mogelijk verhoogd met een boete, zullen worden opgelegd. De aangegeven belastbare inkomens over de jaren 1995 en 1996 zullen worden verhoogd tot ¦ 100.000,-."
2.6. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 1998 (VN 1998, blz. 868) deelde de inspecteur belanghebbende bij brief van 24 november 1998 onder meer het volgende mede:
"Gezien het arrest van de Hoge Raad en het feit dat er nog boekenonderzoek inkomstenbelasting loopt en de afronding hiervan niet in 1998 zal gebeuren zal ik uw inkomen "ter behoud van rechten" hoger vaststellen dan door u is aangegeven.
Ik stel uw aangifte ter behoud van rechten vast op een belastbaar bedrag van ¦ 100.000,-. Na ontvangst van de aanslag kunt u bezwaar indienen en tevens uitstel van betaling vragen."
2.7. Bij brief van 3 december 1999 heeft de inspecteur belanghebbende mededeling gedaan over de uitkomsten van het door hem ingestelde boekenonderzoek. Voor zover van belang schreef de inspecteur:
"2.1. Inkomstenbelasting 1994
(…)
2.1.1. Kosten levensonderhoud
U heeft niet aangetoond van welke middelen u heeft geleefd. (…) Ik zal u inkomen daarom verhogen met de geschatte kosten van levensonderhoud van f 3.000 per maand.
(…)
2.1.2. Schuldpositie
Bij vergelijking van de schulden op 01-01-1994 en 31-12-1994 blijkt dat u per ultimo van het jaar f 62.508 minder aan schulden had. (…) Dit houdt in dat u voor dit bedrag een inkomensbron moet hebben gehad.
(…)
2.1.3. Buitengewone lasten
De aftrek wegens buitengewone lasten zal niet worden geaccepteerd omdat u niet heeft aangetoond dat u recht heeft op deze aftrek.
(…)
2.1.4. Recapitulatie inkomstenbelasting 1994
(…)
Gecorrigeerd belastbaar inkomen f 103.902
2.2. Inkomstenbelasting 1995
Over dit jaar is het inkomen ambtshalve vastgesteld op f 100.000. Er is niet gebleken in hoeverre deze aanslag te hoog is vastgesteld. U heeft namelijk niet voldaan aan het verstrekken van nadere informatie.
(…)
2.3. Inkomstenbelasting 1996
Door u is een aangifte ingediend met een belastbaar inkomen, na een tweetal aanvullingen, van negatief f 102.949.
Ik zal van deze aangifte afwijken.
(…)
2.3.4. Recapitulatie inkomstenbelasting 1996
(…)
Gecorrigeerd belastbaar inkomen f 127.370
2.4. Inkomstenbelasting 1997
Door u is een aangifte ingediend met een belastbaar inkomen, na een tweetal aanvullingen, van negatief f 58.268. (…)
Ik zal van deze aangifte afwijken.
(…)
2.4.4. Recapitulatie inkomstenbelasting 1997
(…)
Gecorrigeerd belastbaar inkomen f 72.628
(…)
2.5.5. Recapitulatie inkomstenbelasting 1998
(…)
Gecorrigeerd belastbaar inkomen f 72.422"
2.8. In beroep heeft gemachtigde het belastbare inkomen 1995 - verkort weergegeven - als volgt gespecificeerd:
- in het beroepschrift
aangegeven ./. ¦ 6.981
meer beroepskosten ¦ 91.767
levensonderhoud kinderen . 5.400 . 97.167
./. ¦ 104.148
subsidiair minder negatief
levensonderhoud kinderen ¦ 5.400
rente van schulden 761
rentevrijstelling . 2.000 . 8.161
./. ¦ 95.987
=======
- bij pleidooi (bijlage bij de pleitnota)
aangegeven ./. ¦ 6.981
meer beroepskosten
kilometervergoeding ¦ 35.317
overige . 27.181 . 62.498
./. ¦ 69.479
minder negatief
levensonderhoud kinderen ¦ 7.580
rente van schulden 761
rentevrijstelling . 2.000 . 10.341
./. ¦ 59.138
=======
In geschil is (a) of belanghebbende de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) heeft gedaan, (b) of belanghebbende heeft voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Awr en (c), zo één van de voorgaande vragen ontkennend moet worden beantwoord, of belanghebbende overtuigend heeft aangetoond dat het belastbare inkomen 1995 te hoog is vastgesteld en (d), zo de eerste twee vragen bevestigend moeten worden beantwoord, of aannemelijk is dat de in geding zijnde aanslag moet worden berekend naar een belastbaar inkomen van negatief ¦ 59.138.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder de onder 1 vermelde pleitnota's met bijlagen.
4.2. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben - zakelijk weergegeven - ter zitting nog het volgende toegevoegd:
In 1996 is een bedrag binnengekomen waarvan belanghebbende heeft kunnen leven. Zijn vader is eind 1996 overleden. Diens woonhuis is verkocht. De verkoop heeft ¦ 200.000 opgebracht. Belanghebbende en zijn broer zijn erfgenaam.
In 1993/1994 zijn de activiteiten van G BV aan K verkocht voor ¦ 850.000. Hiervan heeft belanghebbende een aantal jaren geleefd. De omzetbelastingvordering 1986-1989 van de belastingdienst op belanghebbende/G BV (pleitnota blz. 4) is uiteindelijk afgemaakt op ¦ 15.000. Dit bedrag is in 1995 of waarschijnlijk in 1996 betaald.
Gemachtigde heeft een vermogensvergelijking gemaakt over de jaren 1995 tot en met 1997, die de inspecteur heeft gekregen. De vermogensopstelling is met een brief naar de controleambtenaar L gezonden. Met deze vermogensopstelling zijn de opnamen en ontvangsten en daarmee de vermogenspositie van belanghebbende duidelijk gemaakt. De opgave van het per 1 januari 1995 aanwezige bedrag aan contanten van ¦ 35.330 is afkomstig van belanghebbende. M ging ook jaarlijks hiervan uit. Een dagafschrift van de ontvangen opbrengst ter zake van de verkoop van de activiteiten van G BV is niet bij de hand. Het zou kunnen worden opgevraagd bij K. Ook de verkoopovereenkomst is niet voorhanden. De aandelen G BV zijn destijds aangekocht via een P.v.b.a. in België, die belanghebbende had opgericht voor activiteiten aldaar. Zijn vader was geldschieter, adviseur en aandeelhouder van G BV. Belanghebbende zelf was directeur. De in 1989 overeengekomen koopsom van ¦ 25.000 is hij schuldig gebleven aan zijn vader. In 1996 zijn de aandelen ter delging van deze schuld weer aan zijn vader verkocht.
De beroepskosten zijn voor een deel nagekomen kosten van G BV. Er zijn betalingen verricht aan leveranciers. Het geld hiervoor is betaald uit de storting van K. Het liep via de rekening-courant van belanghebbende. De kilometerkosten betreffen de bezoeken aan de leveranciers om de betalingen te regelen. K heeft alleen de activiteiten inclusief huurcontract en voorraden overgenomen. Belanghebbende moest de schulden voldoen die zijn achtergebleven in G BV. Wat resteerde is via de rekening-courant aan belanghebbende uitgekeerd door G BV. Uit de jaarstukken van G BV kan worden opgemaakt hoe het verloop van de rekening-courant is geweest. Het verlies van G BV is niet door de bank gefinancierd. Dit moet dus door belanghebbende en zijn vader zijn gedaan. De kosten van levensonderhoud van de kinderen spelen geen rol meer.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende naar voren gebracht:
De vermogensopstelling van de jaren 1995 tot en met 1997 heb ik niet ontvangen. De brief die gemachtigde laat zien, komt mij niet bekend voor. Ik heb deze niet gekregen. Het belastbare inkomen van belanghebbende is geschat op ¦ 100.000 als passend inkomen voor een directeur/groot aandeelhouder (dga). De controleambtenaar heeft het bedrag in het onderhavige geval voorgesteld. De omliggende jaren 1994 en 1996 zijn niet afwijkend, zoals uit het boekenonderzoek valt op te maken. De inkomens staan nog niet onherroepelijk vast. Over 1995 heeft belanghebbende geen inkomensgegevens verstrekt. Het inkomen 1995 is vastgesteld aan de hand van uitgaven in andere jaren. Er is een inschatting van de welstand van belanghebbende gemaakt en van zijn positie als dga in vergelijking met andere dga's. Met betrekking tot de beroepskosten van circa ¦ 90.000 is niet duidelijk waarvan die zijn betaald. Belanghebbende heeft ondanks het ongeluk dat hem is overkomen, toch daarna veel kilometers verreden om de schulden van G BV af te wikkelen. Dat betekent het verrichten van arbeid waaruit inkomsten voortvloeien. Daarnaast zullen er inkomsten uit vermogen zijn. Overigens hoeft de bron waaraan het bedrag van ¦ 100.000 moet worden toegerekend, niet te worden benoemd. Belanghebbende heeft trouwens gepoogd andere activiteiten te beginnen, die wellicht zijn geslaagd. Ik heb daar geen zicht op.
De in het boekenonderzoek aangehouden correctie levensonderhoud betreft uitgaven die zijn gedaan, maar waarvan geen bescheiden zijn aangetroffen. Uit de balans van G BV blijkt niet van de verkoop van haar onderneming.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat belanghebbende met betrekking tot het onderhavige jaar 1995 niet de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Awr, zoals dat wetsartikel tot 1 september 1999 luidde, en dat het beroep daarom moet worden afgewezen, alsmede dat het beroep moet worden afgewezen omdat belanghebbende niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr.
Niet is komen vast te staan wanneer belanghebbende voor het jaar 1995 is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De inspecteur heeft daaromtrent geen gegevens verstrekt. Hij heeft gesteld dat geen bewijs aanwezig is dat belanghebbende is aangemaand binnen een gestelde termijn aangifte te doen, maar dat de aangifte is ingediend op 26 september 1997. In geschil is alsdan, nu belanghebbende zich op het standpunt stelt dat hij op of omstreeks 25 september 1997 aangifte heeft gedaan, of de door belanghebbende ingediende aangifte kan worden beschouwd als de vereiste aangifte als bedoeld in voornoemd artikel 29 en voorts of belanghebbende volledig inlichtingen heeft verstrekt.
5.2. De door belanghebbende ingediende aangifte komt uit op een belastbaar inkomen van negatief ¦ 6.981. Vervolgens heeft belanghebbende, te beginnen op 22 december 1998, vele malen aanvulling van de aangifte gedaan. De aanvullingen komen alle uit op een, zij het nogal wisselend, negatief bedrag, welke reeks ten slotte bij pleidooi op 7 november 2000 eindigt met een aanvulling uitkomend op negatief ¦ 59.138. De inspecteur betwist de juistheid van de (aanvullingen op de) aangifte, (a) omdat belanghebbende in de initiële aangifte geen inkomsten uit arbeid heeft opgenomen, hoewel hij wel arbeid heeft verricht, en voorts daarin kosten van levensonderhoud voor zijn kinderen in aftrek heeft gebracht, hoewel deze kinderen over voldoende eigen looninkomsten beschikten, en (b) omdat belanghebbende in de aanvullingen op de aangifte beroepskosten en kilometerkosten heeft vermeld die blijkens het overgelegde bewijs in 1994 en niet in 1995 zijn gemaakt.
Belanghebbende stelt de beroepskosten inclusief autokosten uiteindelijk op een bedrag van ¦ 62.498 en erkent uiteindelijk dat de in aftrek gebrachte buitengewone lasten ten bedrage van ¦ 7.580 (¦ 2.180 uitgaven voor ziekte en ¦ 5.400 uitgaven voor levensonderhoud) ten onrechte als zodanig in de aangifte zijn opgenomen.
5.3. Met betrekking tot de beroepskosten en de autokosten heeft belanghebbende, naar hij stelt, ten behoeve van G BV per 1 januari 1995 een bedrag voorgeschoten van ¦ 56.450 en bij G BV per 31 december 1994 een bedrag aan verreden kilometers gedeclareerd van ¦ 18.848 (lees: ¦ 18.436). Deze bedragen zijn
belanghebbende tot een beloop van in totaal ¦ 22.010 in 1995 vergoed en het restant van ¦ 53.288 is G BV schuldig gebleven evenals het door belanghebbende per 31 december gedeclareerde bedrag van ¦ 16.881 voor de in 1995 verreden kilometers. Bij pleidooi heeft belanghebbende de kilometerkosten gebracht op ¦ 35.317 (= ¦ 18.436 + ¦ 16.881) en de overige beroepskosten op ¦ 27.181, bij deze laatste vermeldend dat zij betrekking hebben op 1994.
De inspecteur betwist dat belanghebbende met betrekking tot het jaar 1995 tot het door hem gepretendeerde bedrag van ¦ 70.169 (= ¦ 53.288 + ¦ 16.881) - bij pleidooi verminderd tot ¦ 62.498 (= ¦ 27.181 + ¦ 35.317) - uitgaven heeft gedaan ter vervulling van zijn dienstbetrekking bij G BV.
5.4. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft hij, naar het oordeel van het Hof, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat door hem ten behoeve van G BV in 1995 kosten zijn gemaakt, althans meer kosten dan hij aan inkomsten van G BV moet hebben ontvangen. Enige specificatie van de kosten, behoudens een scheiding van de totale kosten in die voor vervoer en overige, heeft belanghebbende niet overgelegd. Ook heeft belanghebbende niet enig bewijs bijgebracht van door hem in 1995 gedane uitgaven ten behoeve van G BV, nog ervan afgezien dat hij stelt geen arbeid te hebben verricht of in dienstbetrekking te zijn geweest. Indien juist mocht zijn , zoals belanghebbende bij pleidooi stelt, dat hij in 1993 en/of 1994 van G BV ¦ 224.608 en ¦ 79.689 heeft ontvangen, blijft onverklaard dat in 1995 volgens zijn aangifte in het geheel geen rente is genoten.
Het Hof leidt uit de gang van zaken tussen belanghebbende en G BV af dat hij in het onderhavige jaar looninkomsten en/of rente-inkomsten moet hebben genoten, waarvan uit de aangifte niet blijkt. Bovendien moet ervan worden uitgegaan dat de inspecteur, gelet op de onder 2.6 vermelde brief, de aanslag materieel heeft vastgesteld op 24 november 1998 en dat de aanvullingen op de aangifte waaruit blijkt dat de oorspronkelijke aangifte van 25 september 1997 onjuist is geweest, van na 24 november 1998 dateren, zodat die aanvullingen reeds hierom de onjuistheid van de aangifte niet kunnen herstellen.
Op grond van het een en ander komt het Hof tot de slotsom dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Alsdan dient het beroep te worden afgewezen, tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat en in hoeverre de aanslag onjuist is vastgesteld.
5.5. Belanghebbende bestrijdt dat hij in 1995 over andere inkomsten beschikte dan aangegeven, dat hij in 1995 werkzaamheden heeft verricht of bij enig bedrijf in
loondienst werkzaam is geweest en dat hij van G BV enig inkomen heeft ontvangen. Belanghebbende stelt zich dan ook op het standpunt dat het vaststellen van het inkomen op ¦ 100.000 niet correct is en op een willekeurig te hoog bedrag is gebaseerd.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens en bescheiden in het kader van de aangiften inkomstenbelasting 1994 tot en met 1997 een opstelling gemaakt van de contante inkomsten en uitgaven van belanghebbende, welke opstelling uitkwam op een saldo voor privé beschikbaar van negatief ¦ 57.436. Omdat de inspecteur bij belanghebbende geen inkomsten verschaffend vermogen van belang heeft geconstateerd en belanghebbende voor eigen levensonderhoud over geld moet hebben beschikt, heeft de inspecteur naar het oordeel van het Hof in zoverre in redelijkheid een belastbaar inkomen kunnen vaststellen van ¦ 100.000.
5.6. Ten bewijze van de aanwezigheid van vermogen heeft belanghebbende een vermogensopstelling gemaakt. Hierin heeft hij een bedrag aan kasgeld per 1 januari 1995 opgenomen van ¦ 35.330. De ontvangen onkostenvergoeding van ¦ 22.010 heeft belanghebbende weggeboekt tegen huishoudelijke uitgaven waaronder de autokosten zijn opgenomen voor ¦ 4.822 (= ¦ 3.757 + ¦ 1.065) in plaats van voor een beloop van ¦ 16.881. Deze vermogensopstelling toont niet overtuigend aan dat belanghebbende over voldoende inkomen voor privé-uitgaven kon beschikken, nu hij geen bewijs heeft bijgebracht voor de aanwezigheid van ¦ 35.330 aan contanten en onverklaard is gebleven waarom de autokosten slechts zeer gedeeltelijk zijn verantwoord.
Aangezien belanghebbende ook overigens geen bewijs heeft bijgebracht voor zijn beweringen omtrent zijn financiële verhouding tot G BV, heeft hij ook in zoverre niet aangetoond dat het belastbare inkomen te hoog is vastgesteld. Het beroep met betrekking tot de verschuldigde belasting is niet gegrond. De overige grieven van belanghebbende behoeven verder geen bespreking. Niettemin kan de aanslag niet in stand blijven, nu partijen het erover eens zijn dat de boete dient te vervallen.
Nu de uitspraak van de inspecteur niet in stand blijft, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op ¦ 2.130, te weten ¦ 710 x 2 (voor proceshandelingen) x 1,5 (wegens gewicht van de zaak).
Het Hof
- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag tot een zonder boete,
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ¦ 2.130, en
- gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van ¦ 60 aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is gedaan 27 maart 2001 door mrs. Dutmer, voorzitter, Onnes en Van der Ouderaa, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.