Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, Italië, belanghebbende,
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren P, de inspecteur, ge-dagtekend 20 maart 2000, betreffende de ten name van belanghebbende opgelegde aan-slag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
Het beroep is behandeld ter zittingen van 17 mei 2001 en 1 november 2001.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
1. Belanghebbende is tot en met 30 april 1998 bij A NV te P in dienst geweest. Hij was tot 1 oktober 1998 eigenaar van een woning in B.
2. Reeds vóór 1998, in ieder geval vanaf juni 1997, had belanghebbende een relatie met een in Italië woonachtige Italiaanse vrouw, C. In zijn brief van 10 oktober 1998 aan de Belastingdienst Particulieren Amsterdam schrijft belanghebbende onder meer: "Sinds juni 1997 woon ik in Italie, samen met een Italiaanse vrouw, waarmee ik getrouwd ben op 29-09-1998." In zijn brief van 28 april 2001 aan het Hof schrijft belanghebbende onder meer: "Weliswaar heb ik in Italië gewoond vanaf juni 1997 (…), ik heb ook ge-woond in Nederland (bijna 5 dagen per week), wat blijkt uit de kilometervergoeding van mijn werkgever (…)."
3. Vanaf medio 1997 heeft belanghebbende zich georiënteerd op een werkkring in Ita-lië. Zo heeft hij medio 1997 geprobeerd om via zijn toenmalige werkgever werk te vin-den bij A Italië, heeft hij in Nederland met D gesproken over werk bij een Italiaanse dochtermaatschappij van D en heeft hij in september 1997 een sollicitatiegesprek bij E in Italië gehad. Op 22 december 1997 voerde belanghebbende een sollicitatiegesprek met F in Italië. Bij dat gesprek was ook belanghebbendes latere directe baas bij G S.p.A. te Milaan, Italië (hierna: G) aanwezig.
4. Voor de verhuizing van een deel van zijn inboedel (fietsen, televisie, videorecorder, wasmachine, wasdroger, kleren en boeken) heeft belanghebbende met zijn eigen auto tussen 4 januari 1998 en 17 april 1998 vijf maal van B naar de huurwoning van C aan de Via Y 1 te H, Italië, heen en weer gereden. Het restant van zijn inboedel was tot 21 september 1998 nog in belanghebbendes woning in B.
5. Het eerste sollicitatiegesprek dat belanghebbende met G voerde, vond plaats op 6 maart 1998 te Milaan. De arbeidsovereenkomst tussen G en belanghebbende is op 20 maart 1998 getekend. Op 1 april 1998 is belanghebbende bij G in dienst getreden. In april 1998 heeft belanghebbende verlof bij A NV opgenomen. Later heeft belangheb-bende ontslag genomen bij G en is hij bij A Italië in dienst getreden.
6. Op 20 maart 1998 heeft belanghebbende zich ingeschreven op het adres Via Y 1, c/o C, te H, Italië.
7. Bij belanghebbende ontstond in december 1997 het idee om een huis in Italië te ko-pen. In april 1998 heeft belanghebbende een huis (in aanbouw) te Z, Italië, bezichtigd. Op 8 juni 1998 heeft hij dat huis gekocht en een aanbetaling gedaan.
8. Op 11 juli 1998 heeft belanghebbende een makelaar de opdracht gegeven om zijn huis in B te verkopen. Het huis is op 21 augustus 1998 verkocht en op 1 oktober 1998 geleverd.
9. Op 21 september 1998 heeft belanghebbende het laatste deel van zijn inboedel van B naar (de garage van) zijn nieuwe woning te Z verhuisd. Op 29 september 1998 zijn be-langhebbende en C met elkaar getrouwd. In december 1998 zijn zij naar de nieuwe wo-ning te Z verhuisd.
10. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen 1998 beroepskosten ad ƒ 19.112 geclaimd. Van dit bedrag heeft ƒ 12.000 betrek-king op kosten in verband met de verhuizing van belanghebbende van Nederland (B) naar Italië. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur onder meer de kosten ad ƒ 12.000 niet in aftrek toegelaten. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de aan-slag gehandhaafd en het bezwaar afgewezen.
11. In geschil is of belanghebbende verhuiskosten op zijn inkomen in mindering kan brengen.
12. Artikel 35, eerste lid, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) luidt:
"Aftrekbare kosten zijn de op de inkomsten drukkende kosten voor zover zij zijn ge-maakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten en in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is. (…) De in de artikelen 36 en 37 opgenomen norme-ringen en beperkingen worden hierbij in acht genomen."
13. Verhuiskosten zijn -voor zover te dezen van belang- aftrekbaar van de inkomsten uit arbeid indien de reden van de verhuizing is gelegen in de aanvaarding van een nieuwe werkkring. Belanghebbende heeft in 1998 in verband met zijn verhuizing van Neder-land naar Italië verhuiskosten gemaakt. Hij is tot en met 30 april 1998 bij A NV in dienst geweest en werkt vanaf 1 april 1998 in Italië voor Italiaanse werkgevers. De in-specteur heeft gemotiveerd gesteld dat belanghebbende om persoonlijke redenen ver-huisd is. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat de verhuizing van-wege de verandering in zijn werkkring is geschied. Het Hof is van oordeel dat belang-hebbende in dit bewijs niet geslaagd is. Integendeel, belanghebbende heeft gesteld dat hij vanaf juni 1997 in Italië heeft gewoond, waarmee belanghebbende kennelijk bedoeld heeft dat hij vanaf juni 1997 veelvuldig bij C in Italië verbleef. Vanaf januari 1998 staat belanghebbendes inboedel voor een deel bij deze vrouw en in september 1998 is hij met haar getrouwd. Gelet op het bovenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende om persoonlijke redenen, namelijk de wens om met C in Italië te gaan samenwonen, in 1998 van Nederland naar Italië is verhuisd. Gelet op artikel 35, eerste lid, Wet IB 1964 kunnen de verhuiskosten van belanghebbende dan niet als aftrekbare kosten aangemerkt worden.
14. Nu de verhuizing om persoonlijke redenen heeft plaatsgevonden, kan in het midden blijven of de 12%-regeling van artikel 36, tweede lid, onderdeel d, Wet IB 1964 van toepassing is en of de verhuizing in de binnenlandse of buitenlandse periode heeft plaatsgevonden.
15. Het staat de inspecteur vrij, indien tegen een aanslag bezwaar wordt gemaakt, ook in de beroepsfase, met gebruikmaking van de hem ten dienste staande gegevens nieuwe standpunten in te nemen, dan wel oude standpunten te verlaten, met de beperking dat de aanslag niet mag worden vastgesteld op een hoger bedrag dan het oorspronkelijke. De grief van belanghebbende dat de inspecteur niet consistent is omdat hij op basis van dezelfde informatie, te weten de brieven van belanghebbende van 1999, zijn argumen-ten meermaals heeft gewijzigd kan belanghebbende derhalve niet baten. Belanghebben-de zelf komt overigens diezelfde vrijheid toe.
16. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur.
17. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig om een partij te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 15 november 2001 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het pro-ces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk ver-zoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schrif-telijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een hero-verweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering ge-bracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.