ECLI:NL:GHAMS:2001:AD7752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/2129
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Loon
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij belastingaanslag door verblijf in het buitenland

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2001, werd de belastingplichtige niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De uitspraak van de verweerder, gedateerd op 6 maart 2000, was onderwerp van geschil. De belastingplichtige had haar beroepschrift op 21 juni 2000 ingediend, maar dit was buiten de wettelijke termijn van zes weken. De belastingplichtige stelde dat de termijnoverschrijding te wijten was aan het verblijf in het buitenland van haar directeur, waardoor er niemand was om belangrijke post te behandelen. Het Hof oordeelde echter dat verblijf in het buitenland geen excuus oplevert voor termijnoverschrijding. De belastingplichtige had de verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen voor de behandeling van belangrijke post en het risico van termijnoverschrijding kwam geheel voor haar eigen rekening. Het Hof merkte op dat de belastingplichtige zich bewust was van de juiste procedure voor het indienen van beroep, maar ervoor koos om opnieuw contact op te nemen met de verweerder in plaats van het Hof. De brief van 15 maart 2000, waarin de belastingplichtige reageerde op de bestreden uitspraak, bevestigde dat zij in staat was om binnen de termijn beroep in te stellen. Het Hof concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat verweerder niet verplicht was om de brief van de belastingplichtige door te sturen naar het Hof. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Van de Merwe als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z,
belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het hoofd van de afdeling Heffingen en invordering Gemeente A, hierna de verweerder, gedagtekend 6 maart 2000, betreffende de naheffingsaanslag parkeerbelasting nummer 11.10.1999.1437.0501.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 september 2001.
Beslissing
Het Hof :
-verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep,
-verstaat dat de griffier het betaalde griffierecht zal terugstorten na het onherroepelijk
worden van de uitspraak.
Gronden
1. De uitspraak van verweerder is gedagtekend 6 maart 2000. Gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening van de uitspraak is gelegen voor de dag van bekendmaking.
2. Het tegen de uitspraak gerichte beroepschrift is gedagtekend 21 juni 2000 en is
bij het Hof binnengekomen op dezelfde dag, 21 juni 2000. Het beroepschrift is
dus binnengekomen buiten de wettelijke termijn van zes weken, welke termijn in
de bestreden uitspraak ook onder de aandacht van belanghebbende was gebracht.
3. In haar beroepschrift en ook ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de
termijnoverschrijding is toe te schrijven aan verblijf in het buitenland van de directeur van belanghebbende. Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat gedurende zulke verblijven er niemand is die de post behandeld.
4. Hetgeen onder 3. hiervoor is weergegeven, brengt het Hof tot het oordeel dat de
termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verblijf in het buitenland levert geen excuus op. De belastingplichtige die geen maatregelen neemt om belangrijke post te laten behandelen neemt daarvoor een risico dat geheel voor zijn eigen rekening komt.
5. Bovendien blijkt uit een tot de stukken behorende brief van belanghebbende aan
verweerder van 15 maart 2000 dat belanghebbende in de gelegenheid was binnen de termijn van zes weken beroep in te stellen bij het Hof. In die brief reageert belanghebbende immers op de bestreden uitspraak. De brief van 15 maart 2000 is door verweerder niet doorgezonden naar het Hof. Naar het oordeel van het Hof rustte op verweerder ook niet de verplichting daartoe.
Een dergelijke verplichting bestaat als sprake is van een beroepschrift dat is ingediend bij een onbevoegd orgaan. In casu was belanghebbende zich evenwel, blijkens de inhoud van de brief, wel degelijk bewust van de wijze waarop het rechtsmiddel van beroep tegen de uitspraak moest worden aangewend, maar wendde zij zich bewust nog niet tot het Hof, maar opnieuw tot verweerder. De omstandigheid dat verweerder in zijn brief van 19 januari 2001 zich op het standpunt stelt dat de brief van belanghebbende van 15 maart 2000 had moeten worden doorgezonden, doet aan het vorenstaande niet af.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 5 oktober 2001 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.