ECLI:NL:GHAMS:2001:AD7967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1026
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Maanen
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek van ziektekosten bij verblijf in AWBZ-instelling en de gevolgen voor de belastingaanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2001 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende X en de inspecteur van de Belastingdienst P. Het geschil betreft de aftrekbaarheid van de eigen bijdrage voor verblijf in een AWBZ-instelling als buitengewone lasten in de inkomstenbelasting. Belanghebbende had een eigen bijdrage van ƒ 27.837,50 betaald voor haar verblijf in twee verzorgingstehuizen in 1999. De inspecteur had de aanslag inkomstenbelasting vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 37.532, waarbij hij de component ziektekosten had berekend op ƒ 2.600. Belanghebbende was het niet eens met deze berekening en stelde dat de besparing op kosten van voeding en huisvesting ƒ 14.500 bedroeg, wat leidde tot een lager belastbaar inkomen van ƒ 26.794.

Tijdens de zitting op 21 november 2001 hebben partijen een compromis gesloten over de in aanmerking te nemen besparing. Het Hof oordeelde dat de eigen bijdrage tot de buitengewone lasten behoort, verminderd met de besparing op kosten van huisvesting en voeding. Het Hof volgde daarbij de lijn van het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2001, nr. 36.331, en oordeelde dat de besparing kan worden geschat aan de hand van algemeen bekende gegevens. Het Hof concludeerde dat de inspecteur te weinig rekening had gehouden met de werkelijke kosten en dat het belastbare inkomen van belanghebbende moest worden vastgesteld op ƒ 26.794.

Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en verlaagde de aanslag. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.420. De uitspraak is vastgesteld door mr. Van Maanen en ter openbare zitting uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 26 maart 2001, ingediend door AX als gemachtigde.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 maart 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.532. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 19.710,50.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 oktober 2001 heeft belanghebbende nadere stukken ingezonden.
Ter zitting van 21 november 2001 is verschenen vorengenoemde gemachtigde, tot bijstand vergezeld van BX, alsmede namens de inspecteur drs. A. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. Partijen hebben van elkaars bijlagen kennis kunnen nemen en hebben zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en de bijlagen worden tot de gedingstukken gerekend.
Ter zitting hebben partijen een compromis gesloten over de in aanmerking te nemen besparing. Het Hof heeft partijen verzocht te berekenen tot welk belastbaar inkomen dit compromis leidt en daarover het Hof gezamenlijk schriftelijk te berichten. Bij brief van 29 november 2001 heeft de inspecteur het Hof bericht dat partijen dienaangaande geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Hetgeen de inspecteur overigens in die brief schrijft is niet op verzoek van het Hof geschreven en de bij de brief gevoegde bijlagen zijn niet op verzoek van het Hof ingezonden. Het Hof zal daarop geen acht slaan.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in … en overleden in …, woonde in 1999 aanvankelijk in verzorgingstehuis B te C. Vanaf juni 1999 woonde zij in verpleeghuis D te E. Beide tehuizen vallen onder de AWBZ-regeling. Belanghebbende heeft ter zake van het verblijf in deze tehuizen een eigen bijdrage betaald van ƒ 27.837,50.
2.2. Bij het vaststellen van de aangifte heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het tot de buitengewone lasten behorende gedeelte van de eigen bijdrage (de component ziektekosten) moet worden bepaald overeenkomstig het Besluit van 20 maart 1998, nr. DB98/1066M. Hij heeft daarbij als normale uitgaven in aanmerking genomen een bedrag van ƒ 30.244, te weten het bedrag volgens de bijlage bij het vermelde besluit (ƒ 34.144), verminderd met ƒ 3.900. Overeenkomstig het vermelde besluit heeft de inspecteur de component ziektekosten berekend op ƒ 2.597 door de eigen bijdrage (ƒ 27.827) te vermeerderen met het normbedrag aan zak- en kleedgeld (ƒ 5.004) en te verminderen met de normale uitgaven (ƒ 30.244). Daarvan uitgaande heeft de inspecteur de component ziektekosten afgerond op ƒ 2.600 en het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 37.532.
2.3. De gemachtigde stelt zich in zijn brief van 13 oktober 2001 op het standpunt dat de besparing op de kosten van voeding en huisvesting ƒ 11.346 bedraagt.
3. Geschil
In geschil is in hoeverre de eigen bijdrage als vermeld in 2.1 behoort tot de buitengewone lasten.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de besparing op kosten van voeding en huisvesting ƒ 14.500 bedraagt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Niet in geschil is dat tot de buitengewone lasten behoort de onder 2.1 vermelde eigen bijdrage verminderd met de besparing op de kosten van huisvesting en voeding die de opneming in het tehuis meebracht. Evenmin is in geschil dat - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2001, nr. 36.331 - de omvang van die besparing kan worden bepaald door deze in redelijkheid te schatten aan de hand van algemeen bekende gegevens met betrekking tot personen die niet in een verzorgingshuis zijn opgenomen, maar overigens in dezelfde omstandigheden en in dezelfde inkomens- en vermogenspositie verkeren als belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof bestaat er geen aanleiding daarbij rekening te houden met het normbedrag aan zak- en kleedgeld, zoals in het hiervoor onder 2.2 vermelde besluit. De verhoging van de eigen bijdrage met het normbedrag aan zak- en kleedgeld is daar immers bedoeld als compensatie voor het feit dat rekening wordt gehouden met alle normale uitgaven, waaronder ook uitgaven die geen verband houden met de hiervoor bedoelde besparing (zie het antwoord van de staatssecretaris van Financiën op Kamervragen, opgenomen in V-N 2000/34.12 en in bijlage 12 bij het verweerschrift). Daarvoor is nog minder reden nu bij het hierna te melden compromis geen rekening is gehouden met uitgaven die geen verband houden met de vorenbedoelde besparing.
5.2. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de hiervoor bedoelde besparing in dit geval kan worden gesteld op ƒ 14.500. De zogenoemde component ziektekosten bedraagt derhalve (ƒ 27.838 - ƒ 14.500 =) ƒ 13.338, dat is (ƒ 13.338 - ƒ 2.600 =) ƒ 10.738 meer dan waarmee de inspecteur rekening heeft gehouden bij het vaststellen van de aanslag. Het belastbare inkomen moet dan ook worden vastgesteld op (ƒ 37.532 - ƒ 10.738 =) ƒ 26.794.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar 's Hofs oordeel doet zich niet het geval voor dat het uitsluitend aan belanghebbende is te wijten dat hij in beroep is gekomen. Niet in geschil is dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 2 (proceshandelingen: beroepschrift en verschijnen ter zitting) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ ¦ 710, ofwel ¦ 1.420. Het Hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding zijn voor een hiervan afwijkende proceskostenvergoeding.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 26.794;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden, en;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 1.420 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 21 december 2001 door mr. Van Maanen, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.