ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001510-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bockwinkel
  • A. van Altena
  • M. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 april 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De verdachte, geboren in Irak en thans gedetineerd, werd beschuldigd van medeplegen van opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn mededaders hebben opzettelijk een woning in Amsterdam in brand gestoken, terwijl daar het stoffelijk overschot van een persoon lag die door een misdrijf om het leven was gekomen. De verdachte was zich bewust van het risico dat de brand slachtoffers zou kunnen maken, aangezien de woning deel uitmaakte van een appartementencomplex.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders benzine hebben gebruikt om de brand te stichten en dat zij een brandende lap in de woning hebben gegooid, wat leidde tot een explosie. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste tenlastegelegde feit, maar het hof oordeelde dat het tweede feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld in Nederland. De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-001510-00
datum uitspraak 10 april 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Amsterdam van 2 mei 2000
in de strafzaak onder parketnummer 13-129032-99
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats], Irak, op [...] 1968,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Compagnie en Zwaag te Zwaag.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2000 en in hoger beroep van 20 februari en 13 en 27 maart 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie, en op de terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal, gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.
De bewezenverklaring
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
hij op 26 januari 1999 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en één van zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan een woning, perceel [adres], gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, samen met zijn mededaders, een woning aan de [adres] in Amsterdam in brand gestoken, terwijl hij wist dat daar het stoffelijk overschot lag van een persoon die door een misdrijf om het leven was gekomen. Gelet op de wijze waarop het lichaam na de brand is aangetroffen, moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat de brandstichting tot doel had het lijk te verbranden, en zo de sporen van een misdrijf uit te wissen.
Verdachte en één van zijn mededaders hebben de kamers van de woning besprenkeld met benzine, die zij speciaal voor dit doel hadden meegenomen. Vervolgens hebben zij een brandende lap in de woning gegooid, waarna een explosie plaats vond. Genoemde woning waar zij brand stichtten, maakte deel uit van een appartementencomplex, waar meer mensen woonden. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust het risico genomen dat er, ten gevolge van de door hem veroorzaakte brand, slachtoffers zouden vallen. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof heeft rekening gehouden met het uitttreksel uit het Documentatie-register betreffende verdachte van 20 december 2000. Hieruit is gebleken dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld in Nederland.
Al het voorgaande overwegende acht het hof uitsluitend een vrijheids-benemende straf van na te noemen aanmerkelijke duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van VIER (4) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Van Altena en Van Maanen, in tegenwoordigheid van mr. Berk als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 april 2001.
Mr. Van Maanen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.