ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8594

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003300-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Voncken
  • A. van Manen
  • H. Veldhuisen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met mes; verwerping beroep op putatief noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht. De verdachte, geboren in 1960 en thans verblijvende in P.I. Utrecht, was eerder veroordeeld voor andere misdrijven, maar niet voor een soortgelijk feit. De zaak betreft doodslag, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte had een confrontatie met het slachtoffer gezocht na een incident in een snackbar, waarbij gevoelens van angst en boosheid bij hem waren opgekomen. Het hof oordeelde dat de verdachte de confrontatie onnodig had gezocht en dat er geen sprake was van een rechtvaardigingsgrond zoals putatief noodweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. Daarnaast werd een schadevergoeding van fl. 10.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in de strafzaak. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte hoofdelijk aansprakelijk stelde voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 24c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003300-00
datum uitspraak 18 april 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissements-
rechtbank te Utrecht van 5 oktober 2000
in de strafzaak onder parketnummer 16/110309-00
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [...] 1960,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Utrecht te Nieuwegein.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 september 2000 en in hoger beroep van 29 maart 2001 en 4 april 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het zich daarmee niet geheel verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
hij in de periode van 6 tot en met 9 juni 2000 te Utrecht, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk deze [slachtoffer] met een mes in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Een gevoerd verweer
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat bij hem, toen hij rijdend in zijn auto op weg naar huis [slachtoffer] op afstand en heftig gebarend op straat zag staan, om vervolgens uit verdachtes zicht een zijstraat in te lopen, de gedachte heeft postgevat dat [slachtoffer] kwaad in de zin zou (kunnen) hebben. [slachtoffer] had immers een steen kunnen gooien, voor de auto kunnen springen of had op de auto kunnen schieten. Daarom is verdachte niet doorgereden maar de zijstraat ingereden, is hij gestopt en met het oog op een nader contact met [slachtoffer] uit de auto gestapt, waarna de voor [slachtoffer] noodlottige schermutseling is ontstaan.
Voorzover verdachte hiermee een beroep heeft willen doen op (putatief) noodweer overweegt het hof het volgende.
Vaststaat dat tussen verdachte (en zijn zoon) aan de ene zijde en [slachtoffer] aan de andere zijde reeds in de snackbar en later op straat respectievelijk een door verdachte ongewild contact en een (overwegend) verbale confrontatie hebben plaatsgevonden. Het hof acht van belang dat verdachte noch zijn zoon hebben waargenomen dat [slachtoffer] over een wapen beschikte. Het hof acht voorts niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] verdachte en/of zijn zoon met de dood heeft bedreigd, zoals door verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep is gesteld.
Nadat de incidenten in de snackbar en op straat waren gepasseerd en verdachte in zijn auto wegreed op weg naar huis heeft hij op zeker moment de aanwezigheid van [slachtoffer] vastgesteld, die in de verte op straat stond. Verdachte heeft vervolgens waargenomen dat [slachtoffer] bij nadering van verdachtes auto een zijstraat inliep.
Verdachte heeft toen ervoor gekozen niet (recht)door zijn weg te vervolgen, doch die (doodlopende) zijstraat in te rijden, naar die [slachtoffer] – die achteruitlopend van de naderende auto wegliep - toe te rijden en hem tot (zeer) dichtbij te naderen, om vervolgens uit te stappen teneinde [slachtoffer] de les te lezen. Bij die confrontatie heeft verdachte het dodelijk letsel toegebracht.
Op deze wijze heeft verdachte de confrontatie met [slachtoffer] onnodig gezocht in plaats van zich daaraan te onttrekken door eenvoudig zijn reeds aangevangen gang naar huis voort te zetten.
Dit betekent dat dit betoog niet kan leiden tot rechtvaardiging van het door verdachte begane feit.
Het hof acht tegen de achtergrond van het vorenoverwogene evenmin aannemelijk geworden dat verdachte redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat [slachtoffer] - toen verdachte waarnam dat [slachtoffer] bij nadering van verdachtes auto wegliep door een doodlopende zijstraat in te lopen - een dreiging zou opleveren voor een wederrechtelijke aanranding van hem en/of zijn passagier danwel zijn auto, zodat zich evenmin een situatie van putatief noodweer heeft voorgedaan.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn zoon zijn na een – voor verdachte in termen van alcoholgebruik zeer uitbundig - cafébezoek in een snackbar beland. Nadat zij de snackbar hadden verlaten en naar huis wilden gaan heeft buiten op straat een (overwegend verbale) confrontatie plaats gehad met [slachtoffer], die zich kort tevoren in de snackbar ook al aan verdachte en zijn zoon had opgedrongen. Deze confrontatie – [slachtoffer] zou op zeer dwingende wijze een lift van verdachte hebben willen afdwingen - heeft gevoelens van angst en boosheid bij verdachte opgewekt en bij de zoon door [slachtoffer] reeds eerder in de snackbar opgewekte gevoelens hebben versterkt.
Het hof neemt aan dat uiteindelijk gevoelens van boosheid die van angst zullen hebben overheerst.
Verkerend in die gemoedstoestand heeft verdachte, nadat verdachte met zijn zoon was weggereden uit handen van zijn zoon een geopend knipmes ontvangen. Kort daarop - verdachte had het mes nog in de hand - heeft hij toen hij [slachtoffer] op enige afstand zag lopen, ervoor gekozen niet door te rijden naar huis doch de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan door zijn auto te sturen in de (zij)straat die [slachtoffer] inmiddels was ingelopen, vervolgens naar die [slachtoffer] – die achteruitlopend van de naderende auto wegliep - toe te rijden en hem tot (zeer) dichtbij te naderen om vervolgens met het mes in zijn hand uit te stappen teneinde [slachtoffer] de les te lezen. Bij die confrontatie heeft verdachte [slachtoffer] met het mes in de borst gestoken waardoor dodelijk letsel is toegebracht.
Verdachte heeft [slachtoffer] het leven ontnomen en heeft aldus groot leed en verlies toegebracht aan de naaste omgeving van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij het risico van het gewelddadige, voor het slachtoffer fatale, treffen niet uit de weg is gegaan, terwijl hij daartoe alle gelegenheid heeft gehad. Het bewezenverklaarde feit heeft de rechtsorde ernstig geschokt en draagt voorts bij aan het ontstaan en versterken van gevoelens van onrust en onveiligheid, zoals deze in de samenleving leven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 8 februari 2001 is verdachte eerder voor het plegen van misdrijven veroordeeld, doch niet voor een feit soortgelijk aan het onderhavige.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 18 september 2000 van J. Emanuels, reclasseringswerker, alsmede het (de geestvermogens van) verdachte betreffende deskundigenrapport van 25 juli 2000 van drs. B. van Giessen, psycholoog.
Het laatstvermelde rapport houdt in - onder meer en zakelijk weergegeven - als beantwoording van de vragen van de rechter-commissaris aan Van Giessen voornoemd en diens advies, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in die zin dat bij verdachte sprake is van alcoholafhankelijkheid, ook ten tijde van het plegen van het feit. Deze ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens heeft bij het plegen van het feit een rol gespeeld. Verdachte had kunnen weten dat het drinken van een grote hoeveelheid alcohol, zou leiden tot ontremming. Gezien de lange geschiedenis van alcoholgebruik kan verondersteld worden dat verdachte hiervan op de hoogte is. Naar het oordeel van Van Giessen heeft dit alcoholgebruik en de daaruit voortgevloeide ontremming bij verdachte geleid tot het tenlastegelegde, thans bewezenverklaarde. Bij verdachte is geen sprake van een andere stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In deze zin is verdachte in staat geweest zijn wil in volledige vrijheid te kunnen bepalen en is hij, zo adviseert Van Giessen, als toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het hof volgt Van Giessen in zijn conclusies.
Al het voorgaande overwegend, acht het hof oplegging van gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, passend en geboden.
Met betrekking tot de in de woning van de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte verzamellijst, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, nu ten aanzien van die voorwerpen thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], wonende te Utrecht, heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van fl. 34.811,64 ingediend.
De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van fl. 10.000,- toegewezen en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep tot een bedrag van fl. 6.000,-, als vergoeding voor geleden materiële schade, niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal, bij wijze van voorschot, tot een bedrag van fl. 10.000,- worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door hem tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden en wel tot tenminste dat bedrag. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van 7 (ZEVEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de bewaring van de op de aan dit arrest gehechte verzamellijst van inbeslaggenomen voorwerpen, ten behoeve van de rechthebbende;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan partij [benadeelde partij], wonende te [plaats], bankrekeningnummer [nummer], de somma van fl. 10.000,- (TIENDUIZEND GULDEN), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de ten uitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten, tot heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van diens vordering.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Voncken, Van Manen en Veldhuisen, in tegenwoordigheid van mr. Van Iperen als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2001.
mr. Voncken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.