ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/357
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Ouderaa
  • J. Okhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig gebruik van Parkadammertje en naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A, en de directeur Stadstoezicht van de Gemeente Amsterdam. Het geschil betreft de naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd op 9 juli 1999, toen hij zijn auto parkeerde op de a-kade te Amsterdam met gebruik van een Parkadammertje. De gemeente stelde dat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan en dat er onregelmatigheden waren geconstateerd bij het gebruik van het Parkadammertje. Belanghebbende betwistte deze claims en stelde dat hij het Parkadammertje op deugdelijke wijze had gebruikt.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op de hoogte was van de voorwaarden voor het gebruik van het Parkadammertje, zoals vermeld in de bijbehorende brochure en gebruiksaanwijzing. Het Hof oordeelde dat de gemeente voldoende bewijs had geleverd van onregelmatig gebruik van het Parkadammertje, onder andere door het gebruik van een derde smart card. Belanghebbende slaagde er niet in om het vermoeden van onregelmatig gebruik te weerleggen, aangezien hij de derde smart card niet ter beschikking had gesteld voor onderzoek.

De uitspraak concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard. Het Hof heeft geen termen gezien om de gemeente te veroordelen tot vergoeding van proceskosten, aangezien het beroep niet gegrond werd verklaard. De beslissing is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de directeur Stadstoezicht van de Gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 3 februari 2000, ingediend door mr. A (Mr. A advocaat & procureur) te Z als diens gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 27 december 1999, betreffende de ten name van belanghebbende genomen beschikking kosten wielklem en de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting, beide gedagtekend 9 juli 1999.
Na bezwaar tegen de beschikking kosten wielklem en de naheffingsaanslag zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder, tot vermindering van de uit hoofde van de beschikking kosten wielklem en de naheffingsaanslag verschuldigde bedragen tot nihil en tot vergoeding van kosten en schade tot een bedrag van totaal ƒ 2.888,12.
Van verweerder is op 22 december 2000 een brief ontvangen. Een kopie van deze brief is op 9 januari 2001 door de griffier aan de gemachtigde van belanghebbende toegezonden. Bij brief van 5 februari 2001 heeft de gemachtigde op voornoemde brief gereageerd. Van deze brief is een kopie aan verweerder toegezonden.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 26 april 2001 zijn verschenen belanghebbende, voornoemde gemachtigde, alsmede mr. B namens verweerder. Vóór de zitting is van verweerder een pleitnota ontvangen. Van deze pleitnota, alsmede van een ter zitting overgelegde aanvulling hierop, heeft belanghebbende kennis genomen en zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en de aanvulling daarop gelden als opgenomen in deze uitspraak. Ter zitting zijn door verweerder bij diens pleitnota behorende bijlagen overgelegd. Belanghebbende heeft van deze bijlagen kunnen kennis nemen en zich daarover kunnen uitlaten. Genoemde bijlagen worden tot de gedingstukken gerekend.
Bij brief van de griffier van 28 mei 2001 zijn aan verweerder vragen gesteld. Een kopie van deze brief is aan belanghebbende toegezonden. Verweerder heeft de brief van de griffier bij brief van 20 juli 2001 beantwoord. Een kopie van deze brief is aan de gemachtigde van belanghebbende toegezonden. Deze heeft bij brief van 30 augustus 2001 op voornoemde brief van verweerder gereageerd. Partijen hebben schriftelijk laten weten geen behoefte te hebben aan een nader onderzoek ter zitting.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 9 juli 1999 op de a-de te Amsterdam een auto geparkeerd met als kenteken C. Voor dit parkeren was parkeerbelasting verschuldigd. Voor het voldoen van deze belasting maakte belanghebbende gebruik van een zogenoemd Parkadammertje, een persoonlijke parkeermeter met als nummer D, als vermeld in artikel 2, aanhef en onderdeel c van de Verordening op de heffing en de invordering van Parkeerbelastingen 1999 van de Gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening).
2.2. Bij ingebruikneming van een Parkadammertje wordt aan de gebruiker daarvan de brochure 'Makkelijk parkeren met een ParkAdammertje' uitgereikt, uitgegeven door de dienst of het bureau Communicatie Stadstoezicht van de Gemeente Amsterdam. Deze brochure, uitgave maart 2001, vermeldt onder meer het volgende:
"Een ParkAdammertje is een parkeerautomaatje (ter grootte van een zakrekenma-chine) voor gebruik in de auto. Het is in heel Amsterdam bruikbaar. U steekt de speciale smartcard (chip kaart) in het ParkAdammertje, stelt de juiste parkeerzone in en het ParkAdammertje doet de rest. Met het ParkAdammertje in uw auto hoeft u niet meer bij parkeerautomaten te betalen en heeft u nooit meer zorgen over muntgeld. U betaalt nooit een minuut teveel. Bovendien slaat het ParkAdammertje automatisch af buiten de tijden van betaald parkeren.
Het ParkAdammertje is te koop bij de kantoren van Stadstoezicht. Daar kunt u ook de smartcards kopen.
(…)
Beknopte gebruiksaanwijzing ParkAdammertje
(…)
2. Steek de smartcard van Stadstoezicht in de onderzijde van uw ParkAdammertje (…).
De Tips
(…)
Tip: Gebruik alleen originele, door Stadstoezicht opgeladen kaarten. Het gebruik van illegale kaarten kan bij controle tot een boete (en wielklem) leiden!"
Tevens wordt bij ingebruikneming van een ParkAdammertje een gebruiksaanwijzing ver-strekt. Deze gebruiksaanwijzing vermeldt onder meer het volgende:
"3 De smart card
De oplaadbare smart cards zijn verkrijgbaar op diverse verkooppunten in de stad (zie folder Stadstoezicht) (…).
3.1 Werking
De smart card is een bijzonder betrouwbare geheugenkaart en voldoet aan hoge kwaliteits- en beveiligingseisen. De kaart bevat een voorafbetaalde geprogrammeerde waarde (tegoed).
(…)
3.4 Beveiliging
De smart card is in hoge mate beveiligd. Pogingen om de smart card te manipuleren, na te maken, onjuist te gebruiken, her op te laden of te gebruiken in een ander systeem zorgen ervoor dat de smart card niet meer bruikbaar zal zijn.
(…)
Ongeautoriseerde smart cards worden niet geaccepteerd door het ParkAdammertje en kunnen deze zelfs beschadigen.
(…)
10.2 De meest gestelde vragen
Hoe veilig is mijn ParkAdammertje?
Controleurs van de dienst Stadstoezicht kunnen door middel van speciale apparatuur en visuele inspectie van buiten de auto uw ParkAdammertje controleren op een aantal punten onder andere:
· Wordt er betaald?
(…)
Tevens kan verkeerd gebruik worden vastgesteld (en eventueel worden beboet)."
2.2. Volgens verweerder heeft belanghebbende voor het onder 2.1 vermelde parkeren geen parkeerbelasting voldaan. Ter zake van dit feit is met dagtekening 9 juli 1999 een naheffings-aanslag parkeerbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). De nageheven belasting bedraagt ƒ 3,00 en de kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen ƒ 58,50. Tevens is een beschikking kosten wielklem vastgesteld, eveneens gedagtekend 9 juli 1999. De kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem bedragen ƒ 65,00.
2.3. Een door verweerder overgelegd 'Rapport Overzicht dossier naheffingsaanslag' vermeldt met betrekking tot de in geschil zijnde naheffingsaanslag onder meer:
"Klemreden: PFM PIAF FOUTMELDING
Aanvulling klemreden: CODE0016"
2.4. Op 12 juli 1999 heeft belanghebbende het Parkadammertje vrijwillig tijdelijk afgestaan aan het Bureau Integriteit van de Gemeente Amsterdam (hierna: het Bureau Integriteit).
2.5. Een brief van 9 augustus 1999 van het Bureau Integriteit aan gemachtigde vermeldt onder meer het volgende:
"Met referte aan ons telefoongesprek (…) en Uw faxen (…) kan ik U mededelen dat het ParkAdammertje van uw client (…) is onderzocht.
Door de leverancier is vastgesteld dat met een gemanipuleerde Smartcard gebruik is gemaakt van het ParkAdammertje van uw client. Echter doordat de gemanipuleerde Smartcard niet onderzocht is kunnen worden, daar deze niet was ingeleverd, kan er niet voldoende bewijs worden geleverd van de fraude."
2.6. Op 30 september 1999 schrijft de dienst Stadstoezicht onder meer het volgende aan gemachtigde:
"Voor een verdere behandeling van uw bezwaarschrift, verzoek ik u het Parkadammertje en de Smartcard die gebruikt zijn ten tijde van de oplegging van de naheffingsaanslag/fiscale beschikking door uw cliënt in te dienen (…)."
2.7. Door middel van een faxbericht van 24 december 1999 informeert het te Q gevestigde bedrijf E de dienst Stadstoezicht onder meer als volgt:
"De persoonlijke parkeermeter met ID-nummer D, geval 13, ons toegezonden met de smart cards F en G, is herhaaldelijk in het laboratorium getest. Daarbij blijkt steeds het volgende:
- Uit de labtesten blijkt dat de meter op een illegale wijze gebruikt is. Dit komt tot uiting doordat uit de opgeslagen parkeeracties blijkt dat de meter vele keren gebruikt is met een derde smart card met nummer H. Deze kaart hebben wij helaas nooit mogen ontvangen.
- De twee bijgevoegde smart cards zijn niet verdacht.
Zolang de ontbrekende kaart niet geanalyseerd is, moeten we het stellen met het bewijsmateriaal dat in de parkeermeter is opgeslagen, dat overigens heel duidelijk naar het gebruik van de vermelde kaart wijst."
2.8. In zijn brief aan het Hof van 20 juli 2001 schrijft verweerder onder meer het volgende:
"Voorschriften
Het Uitvoeringsbesluit (…) vermeldt onder IV dat de persoonlijke parkeermeter (…) gebruikt moet worden met inachtneming van de voorschriften die bij de verstrekking van deze meter worden afgegeven.
Moment van onjuist gebruik.
In dit onderhavige geval werd een naheffingsaanslag opgelegd omdat bij een (onmiddellijk aan de naheffingsaanslag voorafgaande) controle van de parkadammer was gebleken dat de parkadammer van belanghebbende code 0016 toonde. Zie uitdraai aanslaggegevens. Ik heb me door de specialist van de dienst Stadstoezicht laten uitleggen dat code 16 betekent dat op het moment van controle de parkadammer staat opgestart met een illegaal opgeladen smartcard.
Verkoop van smartcards.
De koper van een parkadammer krijgt een groene kaart met daarop zijn unieke klantnummer. Alleen op vertoon van die kaart is hij in staat bij de dienst Stadstoezicht smartcards te kopen. Dat is vanaf de invoering van de parkadammer zo geweest. (…) Bedrijven hebben soms een aantal parkadammers en een groot aantal smartcards, die door elkaar gebruikt worden. Dat kan en mag. Wat kennelijk ook kan, (…) is de parkadammer opstarten met een valse kaart of een illegaal opgeladen kaart. De parkadammer (en trouwens ook de smartcard) heeft een geheugen en dat geeft bij controle door de dienst Stadstoezicht e.e.a. weer."
3. Geschil
In geschil is de vraag of verweerder terecht parkeerbelasting heeft nageheven.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en de onder 1 vermelde pleitnota.
4.2. Ter zitting is - kort samengevat en zakelijk weergegeven - door of namens belanghebbende nog het volgende toegevoegd.
Hetgeen in de bezwaarfase is aangevoerd met betrekking tot te vorderen schadevergoeding is ook bedoeld in beroep te gelden. Het Parkadammertje is deugdelijk ingeschakeld. Uit het onderzoek dat is verricht blijkt niet dat het Parkadammertje op 9 juli 1999 ondeugdelijk is gebruikt. Belanghebbende heeft slechts twee smart cards in gebruik en hij heeft zijn Parkadammertje niet uitgeleend. Belanghebbende is bij of na het opleggen van de naheffings-aanslag onbehoorlijk behandeld. De door belanghebbende gevorderde kosten zijn in redelijkheid gemaakt. Dat geldt ook voor de kosten van de bezwaarfase, omdat belanghebbende, gelet op zijn buitenlandse herkomst, niet zelf in staat was tot het indienen van het bezwaarschrift.
4.3. Ter zitting heeft verweerder - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Als met het Parkadammertje wordt gewerkt geschiedt dat onder de daarbij geldende voorwaarden die bij de verstrekking van dat apparaatje zijn uitgereikt. De bestreden beslissing is gebaseerd op geconstateerde onregelmatigheden bij het gebruik van het Parkadammertje op 9 juli 1999. De gang van zaken bij het opleggen van de naheffingsaanslag wordt betreurd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Vaststaat dat belanghebbende op 9 juli 1999 zijn auto op de a-kade te Z had geparkeerd en dat hij daarbij van een Parkadammertje gebruik heeft gemaakt. Naar het oordeel van het Hof geldt met betrekking tot dit gebruik, zoals kan worden afgeleid uit de brochure en de gebruiksaanwijzing als vermeld onder 2.2, dat bij het gebruik van het Parkadammertje bepaalde voorwaarden in acht moeten worden genomen, zoals ook bedoeld in artikel IV van het Uitvoeringsbesluit op grond van de Verordening parkeerbelastingen 1999 en de Parkeerverordening 1996.
5.2. Uit de onder 2.2 vermelde brochure en de gebruiksaanwijzing leidt het Hof af dat de in acht te nemen voorwaarden onder meer inhouden dat gebruik wordt gemaakt van smart cards die door de dienst Stadstoezicht worden aangeboden en opgeladen. Het Hof acht voldoende aannemelijk dat belanghebbende van deze voorwaarde op de hoogte was en dat hij deze voorwaarde heeft aanvaard.
5.3. Verweerder heeft gesteld dat bij een controle van de door belanghebbende geparkeerde auto onregelmatigheden aan het Parkadammertje zijn geconstateerd en dat nader onderzoek van het Parkadammertje het gestelde onregelmatig gebruik heeft bevestigd. Verweerder verwijst hiervoor naar de bevindingen van de controlerend medewerker als vermeld onder 2.3, de nadere toelichting op de foutmelding als vermeld onder 2.8 en het verslag van het onderzoek door het bedrijf E als vermeld onder 2.7. Belanghebbende heeft betwist dat van het Parkadammertje op onregelmatige wijze gebruik is gemaakt.
5.4. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigen de onder 5.3 genoemde bewijsmiddelen het vermoeden dat bij het parkeren door belanghebbende op 9 juli 1999 op een onregelmatige wijze van het Parkadammertje gebruik is gemaakt. Dit vermoeden is in het bijzonder gebaseerd op het gebruik van het Parkadammertje van belanghebbende met een derde smart card. Het gebruik van deze derde kaart acht het Hof op grond van het onder 2.7 aangehaalde verslag voldoende aannemelijk. Het Hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouw-baarheid en onafhankelijkheid van het door E verrichte onderzoek. Op deze grond ziet het Hof dan ook onvoldoende reden om het verzoek van belanghebbende te honoreren om een nieuw onderzoek van het Parkadammertje en van de smart cards die hij heeft overgelegd te doen verrichten
5.5. Nu het Hof het bestaan van een derde smart card aannemelijk acht terwijl deze gegevensdrager, ondanks een verzoek daartoe als vermeld onder 2.6, niet door belangheb-bende beschikbaar is gesteld, ligt het op de weg van belanghebbende om het vermoeden dat het Parkadammertje op onregelmatige wijze is gebruikt, te weerleggen. Het Hof acht belang-hebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat van onregelmatig gebruik van het Parkadammertje geen sprake is geweest. Belanghebbende zou in dit verband bijvoorbeeld de derde smart card alsnog voor onderzoek beschikbaar hebben kunnen stellen. Dit laatste is overigens niet geschied. Hierbij kan in het midden blijven of de niet volledige beantwoor-ding van de brief van de dienst Stadstoezicht van 30 september 1999, met toepassing van artikel 27e, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tot gevolg dient te hebben dat het beroep wordt afgewezen, tenzij belanghebbende ervan doet blijken dat de bestreden beschikking onjuist is.
5.6. Belanghebbende stelt voorts dat hem in de motivering van de bestreden beschikking wordt verweten dat hij niet een parkeerkaartje zichtbaar achter de voorruit heeft geplaatst en dat dit verwijt hem ten onrechte wordt gemaakt, omdat hij ter voldoening van de parkeerbelasting gebruik heeft gemaakt van een Parkadammertje dat hij op deugdelijke wijze in werking heeft gesteld. Het Hof verwerpt deze grief, nu in de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift overigens voldoende duidelijk kenbaar is gemaakt dat de naheffings-aanslag en de beschikking wielklem zijn gehandhaafd om reden dat het Parkadammertje volgens verweerder niet op een juiste wijze is gebruikt. Op deze grond verwerpt het Hof ook de stelling van belanghebbende dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd op grond van een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Weliswaar is in de toelichting op de bestreden beschikking ten onrechte sprake van een parkeerkaartje in plaats van een Parkadammertje, maar deze onzorgvuldigheid kan, waar de belastingrechter ten volle in de beoordeling van de juistheid van de bestreden beschikking treedt, niet ertoe leiden dat de beschikking wordt vernietigd. Voorts geldt in dit verband, dat uit hetgeen overigens in de toelichting op de bestreden beschikking is vermeld en uit de context van de hiervoor geconstateerde onzorgvuldigheid volgt dat de reden voor het handhaven van de naheffingsaanslag voor belanghebbende voldoende duidelijk moet zijn geweest.
5.7. Het vorenstaande brengt het Hof tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, dat in verband hiermee terecht een beschikking wielklem is vastgesteld, zodat het beroep niet gegrond moet worden verklaard.
6. Proceskosten
Nu het beroep van belanghebbende niet gegrond wordt verklaard, zijn er geen termen de gemeente Amsterdam op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te veroordelen tot het vergoeden van schade die belanghebbende zou hebben geleden. Evenmin acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Daartoe ziet het Hof ook geen bijzondere omstandigheden aanwezig. Meer in het bijzonder vormt in dit geval de onzorgvuldigheid in de redactie van de bestreden beschikking, als vermeld onder 5.6, niet een bijzondere omstandigheid die tot een veroordeling van de verweerder in de proceskosten heeft te leiden.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 20 december 2001 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Okhuizen als griffier. De beslissing is op die dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.