ECLI:NL:GHAMS:2001:AD9086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003417-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Ingelse
  • J. Koolschijn
  • M. van Wijnen-Vergeer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne en deelname aan een misdadige organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren op 7 januari 1970 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 116 kilogram cocaïne, het voorbereiden van de invoer van cocaïne en deelname aan een misdadige organisatie. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten die zich afspeelden in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 31 maart 2000, waarbij de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte die gericht waren op de invoer en distributie van cocaïne in Nederland. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de dagvaarding nietig was, en oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen en zich daartegen had kunnen verdedigen. De verdachte werd schuldig bevonden aan de hem tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking nam. De verdachte had eerder strafrechtelijke veroordelingen en het hof legde een gevangenisstraf van vijf jaar op. De uitspraak is gedaan door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. De beslissing om de gevangenisstraf op te leggen werd gemotiveerd door de georganiseerde aard van de misdrijven en de schadelijkheid van cocaïne voor de volksgezondheid.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003417-00
datum uitspraak 26 november 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 6 november 2000 in de strafzaak onder parketnummer 15/094143-99 tegen
[verdachte],
geboren te Zaandijk op 7 januari 1970,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichtingen Haarlem te Haarlem.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 oktober 2000 en 23 oktober 2000 en in hoger beroep van 25 juni 2001, 29 juni 2001, 13 september 2001, 17 september 2001, 27 september 2001, 1 oktober 2001, 5 november 2001, 9 november 2001 en 12 november 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 oktober 2000 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot feit 3 onduidelijk en derhalve nietig is. Hij heeft daartoe gesteld dat niet duidelijk en precies wordt aangegeven welke organisaties worden bedoeld en welke personen deel zouden uitmaken van die organisaties. Ook zijn namen genoemd, zoals die van [medeverdachte] en [medeverdachte], die in het geheel niet in verband gebracht kunnen worden met de aan verdachte verweten gedragingen, zodat het verdachte niet duidelijk is waar hij zich tegen moet verweren, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op zich zelf is inderdaad onduidelijk waarom [medeverdachte] en [medeverdachte] in de tenlastelegging zijn genoemd. Niet aannemelijk is echter dat verdachte daardoor het aan hem gerichte verwijt niet heeft begrepen of op een verkeerd spoor is gezet. Het hof is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de ingevolge artikel 261 Wetboek van Strafvordering te stellen eisen. Uit de dagvaarding blijkt voldoende duidelijk en op voldoende begrijpelijke wijze hetgeen verdachte wordt verweten. In eerste aanleg heeft de verdediging dit verweer niet gevoerd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het verdachte toen duidelijk was waartegen hij zich diende te verweren. Voorts heeft verdachte er ook ter terechtzitting in hoger beroep blijk van gegeven de tenlastelegging te hebben begrepen en heeft hij zich in hoger beroep daartegen kunnen verdedigen en heeft hij dat ook daadwerkelijk gedaan.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij:
-Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde-
op of omstreeks 30 augustus 1999 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer 116 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet bijbehorende lijst I,
immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk handelingen verricht, gericht op het verdere vervoer en/of de opslag en/of de aflevering van voornoemde cocaïne en van de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was, die per vliegtuig vanuit Zuid-Amerika binnen het grondgebied van Nederland was gebracht,
door regelingen te treffen voor/bij de aankomst en de ontvangst en de aflevering van die cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was en
door gegevens te laten verstrekken en te laten ontvangen met betrekking tot het vrachtplaatnummer voor het onderkennen/herkennen van de cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was en
door een buzzernummer te laten geven en te laten ontvangen, waarmee/waardoor contact moest/kon worden opgenomen met betrekking tot die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne was verpakt en
door een vervoermiddel te huren en toen en daar voor het verdere vervoer van die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was, ter beschikking te laten hebben,
-Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde-
op verschillende tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 15 december 1999 in Nederland meermalen tezamen en in vereniging met anderen telkens om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
heeft getracht zich en/of anderen middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten te verschaffen en
vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededaders telkens wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk
- telefonisch contacten gelegd en
- afspraken gemaakt en
- ontmoetingen geregeld en
- besprekingen gevoerd en bijgewoond en
- inlichtingen ingewonnen
onder andere over het ter beschikking stellen van dienstroosters van medeverdachte [medeverdachte] en over het regelen van het transport van die cocaïne en voorwerpen waarin die cocaïne mogelijk verpakt was en over de betaling voor/van verleende diensten en over mogelijke transport-/aankomstdata en
hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk één of meer vervoermiddelen gehuurd ten behoeve van het afhalen en/of het verdere vervoer van die cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne mogelijk verpakt was en
hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk betalingen gedaan en/of laten doen voor hand- en spandiensten/werkzaamheden,
-Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde-
op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 1999 tot en met 31 maart 2000 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en zijn mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten,
het opzettelijk verrichten van handelingen zoals omschreven in de Opiumwet artikel 10a, eerste lid, zulks om het feit als bedoeld in artikel 10, derde of vierde lid, voor te bereiden en/of te bevorderen en
het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne en
het opzettelijk plegen van handelingen gericht op het verdere vervoer en de opslag van binnen het grondgebied van Nederland gebrachte hoeveelheden cocaïne en van voorwerpen waarin hoeveelheden cocaïne waren verpakt en/of verborgen,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming bestond uit het leggen van contacten en/of het maken van afspraken met betrekking tot deze misdrijven en/of uit het (mede)plegen van voornoemde misdrijven (Opiumwet art. 2, lid 1 sub a onder A en/of Opiumwet art. 10a lid 1) en/of uit het geven van inlichtingen en aanwijzingen met betrekking tot de uitvoering van deze misdrijven en/of uit het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot deze misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De bewezenverklaarde feiten leveren op:
1 medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
2. medeplegen van: om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door
zich en/of een ander middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
meermalen gepleegd.
3. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft gedurende een langere periode deelgenomen aan een organisatie die zich bezig hield met de handel in aanzienlijke hoeveelheden harddrugs. Verdachte verleende ten behoeve van deze organisatie diverse hand- en spandiensten. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat verdachte samen met anderen op 30 augustus 1999 een grote hoeveelheid cocaïne binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht.
Tevens is verdachte op verschillende tijdstippen gelegen in de periode van 1 oktober 1999 tot en met 15 december 1999 betrokken geweest bij het treffen van voorbereidingen om nog meer cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Verdachte heeft -naar het hof aannemelijk acht- uit puur winstbejag gehandeld.
Bovendien is cocaïne een stof waarvan bekend is dat zij bijzonder schadelijk is voor de volksgezondheid. De handel daarin gaat meestal gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Anders dan de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd speelt het feit dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd in georganiseerd verband bij het bepalen van de strafmaat wel degelijk een rol. Echter het hof heeft er rekening mee gehouden dat de periode waarin de voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden wordt bestreken door de bewezenverklaarde periode waarin verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Derhalve heeft de deelname aan de criminele organisatie slechts een beperkte rol gespeeld bij het bepalen van de strafmaat.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 23 juli 2001 is de verdachte eerder strafrechtelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het bovenstaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave van aan verdachte:
- een GSM-toestel (Motorola FR-1-I-1-3)
- een GSM-toestel (Ericsson)
- een GSM-Toestel (Motorola FR-1-IX-1-8)
- een paspoort ten name van [betrokkene] nr. [nummer]
- een horloge, Tagheuer
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Ingelse, Koolschijn en Van Wijnen-Vergeer, in tegenwoordigheid van mrs. Egberts en Nous als griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 november 2001.
Mr. Koolschijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.