ECLI:NL:GHAMS:2001:AD9667

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23000335-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Manen
  • J. Voncken
  • P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van cocaïnehandel en wapenbezit met ernstige gevolgen voor de maatschappelijke veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De verdachte, geboren in Peru en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van het afleveren van 948 gram cocaïne, het bewerken van cocaïne, en het voorhanden hebben van een doorgeladen machinepistool met geluiddemper en munitie. De rechtbank had eerder op 23 januari 2001 een vonnis gewezen, waartegen de verdachte in hoger beroep ging.

Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder een verzoek tot bewijsuitsluiting, verworpen. De verdediging stelde dat het opsporingsteam in strijd met de wet had gehandeld door niet eerder in te grijpen, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de opsporingsambtenaren eerder op de hoogte waren van de situatie. Het hof oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in de cocaïnehandel en dat zijn handelen de maatschappelijke veiligheid ernstig aantastte.

De bewezenverklaring was gebaseerd op feiten die tijdens de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep naar voren waren gekomen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten, werd een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23000335-01
datum uitspraak 6 december 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam
van 23 januari 2001
in de strafzaak onder parketnummer 13.057.592.00
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Peru) op [...] 1961,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Compagnie en Zwaag te Zwaag.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 januari 2001 en in hoger beroep van 28 augustus 2001 en 22 november 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het zich daarmee niet geheel verenigt.
Bespreking van de gevoerde verweren
De raadsman heeft in hoger beroep aangevoerd dat het opsporingsteam in strijd met het bepaalde in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering heeft gehandeld, nu het op basis van de uit telefoontaps verkregen informatie duidelijk moest zijn voor het opsporingsteam 1) op 4 augustus 2000: dat in een loods te IJmuiden door middel van een chemisch proces cocaïne werd vervaardigd en 2) op 7 augustus 2000: dat die avond een machinegeweer op het Amstelstation aan een zekere Daniel zou worden geleverd, terwijl eerst op 8 augustus 2000 tot inbeslagneming van de verdovende middelen en het vuurwapen is overgegaan. Dit dient volgens de raadsman te leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof verenigt zich met de beoordeling door de rechtbank van de beide onderdelen van het verweer, zoals in het vonnis onder 3.2 is vermeld en neemt de gronden daarvan hier over. Daarnaast overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op geen enkele wijze is gebleken dat bij de opsporingsambtenaren van het onderzoeksteam op een eerder tijdstip dan waarop tot aanhouding van de verdachte en inbeslagneming van goederen is overgegaan, een zodanige wetenschap bestond omtrent de vindplaats van in beslag te nemen voorwerpen, dat uitvoering van de door voormeld artikel 126ff opgelegde verplichting tot ingrijpen mogelijk was geweest. Met betrekking tot de stelling ten aanzien van de inbeslagneming van het machinegeweer, overweegt het hof dat de omstandigheid dat, blijkens het dossier, de poging tot het direct onderscheppen en in beslag nemen van dat vuurwapen op de avond van 7 augustus 2000 niet is gelukt, het oordeel hieromtrent niet anders maakt. Ook overigens zijn ter zitting in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die tot een ander oordeel moeten leiden. Het verweer wordt in beide onderdelen verworpen.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, met dien verstande dat
1. hij op 8 augustus 2000 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft afgeleverd aan [medeverdachte] en [medeverdachte] en opzettelijk heeft vervoerd 948 gram cocaïne;
2. hij op of omstreeks 4 augustus 2000 te IJmuiden tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bewerkt een hoeveelheid cocaïne;
3. hij op 8 augustus 2000 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie II, te weten een doorgeladen machinepistool en een wapen van categorie I onder 3, te weten een geluiddemper voor vuurwapens en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen (kal. 7.65 mm) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
- ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit begaan wordt met betrekking tot een wapen van categorie II en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen meegewerkt aan een bewerkingsproces waarbij cocaïne werd gewonnen uit vanuit Peru ingevoerde, met cocaïne vermengde bijenwas. Hierdoor heeft hij zijn medewerking verleend aan het in omloop brengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, waarvan algemeen bekend is dat het een voor de gezondheid van personen schadelijke stof is. Aannemelijk is geworden dat verdachte juist met het oog op zijn deskundigheid in de uitvoering van dit bewerkingsproces naar Nederland is gekomen.
Vervolgens heeft verdachte samen met een mededader een hoeveelheid cocaïne afgeleverd die kennelijk bestemd was voor verdere verspreiding onder handelaren. Aldus is verdachte een belangrijke schakel geweest in het traject van leverancier naar afnemer van de cocaïne. Met het gebruik van en de handel in cocaïne pleegt bovendien veel vermogens- en andere criminaliteit gepaard te gaan.
Tegelijkertijd met de aflevering van het pakket met cocaïne heeft verdachte een automatisch vuurwapen met geluiddemper en munitie afgeleverd. Door een dergelijk handelen wordt de maatschappelijke veiligheid ernstig aangetast.
Gelet op verdachtes rol in de onderhavige feiten en al het vorenoverwogene is het hof -met de rechtbank en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden is.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs Van Manen,
Voncken en Vermeulen, in tegenwoordigheid van mr Van Beek als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2001.
Mr Vermeulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.