ECLI:NL:GHAMS:2001:AE1416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2846
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Dutmer
  • J. Onnes
  • M. Blokland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vpb 1996: Geschil over reserve assurantie eigen risico en vennootschapsbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996 centraal. De besloten vennootschap X B.V. heeft een beroepschrift ingediend tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag in de vennootschapsbelasting had opgelegd. De belanghebbende had een voorziening gevormd voor het risico van beschadiging of tenietgaan van bedrijfsmiddelen, het zogenaamde cascorisico. De inspecteur betwistte echter dat dit risico in belangrijke mate verzekerd was, wat leidde tot het geschil.

De belanghebbende, die samen met haar dochtervennootschap een fiscale eenheid vormt, stelde dat zij recht had op de vorming van een reserve assurantie eigen risico op basis van artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit artikel staat een reserve toe voor risico's die in belangrijke mate verzekerd zijn, maar door de belastingplichtige niet verzekerd zijn. De inspecteur voerde aan dat het cascorisico niet in belangrijke mate verzekerd was, en de belanghebbende kon dit niet voldoende onderbouwen.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de belanghebbende geen bewijs had geleverd voor haar beweringen over de verzekering van het cascorisico. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het risico in belangrijke mate verzekerd was, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 3 april 2001 door de voorzitter en twee leden van het Hof, met mr. Okhuizen als griffier. De beslissing werd ter openbare zitting uitgesproken, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien de uitspraak van de inspecteur in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 3 september 1999, ingediend door mr. (…) te Z als haar gemachtigde. Het beroep, aangevuld bij brief van 22 oktober 1999, is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 27 juli 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996.
1.2. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ¦ 1.487.665 met een WIR-verrekening uit andere jaren van ¦ 26.397. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ¦ 527.548.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.4. Ter zitting van 12 september 2000 is namens belanghebbende niemand verschenen en namens de inspecteur mr. (…), vergezeld van (…). De griffier heeft gemachtigde voornoemd bij aangetekende brief van 29 juni 2000 mededeling gedaan van dag, uur en plaats van de mondelinge behandeling van de zaak.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eind jaren 80 opgericht. Sinds 1991 vormt belanghebbende met haar dochtervennootschap Y B.V. een zogenoemde fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Belanghebbende heeft ten doel het beleggen van gelden, het deelnemen in andere vennootschappen en het verhuren van materieel. De dochtervennootschap houdt zich feitelijk bezig met het aannemen en uitvoeren van heiwerken.
2.2. Tot de activa van belanghebbende behoren bedrijfsmiddelen met een aanschafwaarde van ruim ¦ 8.000.000. Het betreft materieel dat wordt gebezigd bij het uitvoeren van heiwerken, zoals pontons, trilblokken, diverse kranen, heimachine, duwbootje, werkboot en overige. Ter zake van het risico van beschadiging of tenietgaan van deze bedrijfsmiddelen (het cascorisico) heeft belanghebbende een voorziening gevormd. De reserve bedroeg per 1 januari 1996 ¦ 814.552. Over 1996 is aan de reserve ¦ 145.565 toegevoegd. Ultimo 1996 staat de reserve te boek voor ¦ 960.117 ( = ¦ 814.552 + ¦ 145.565).
2.3. Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld inzake de aanvaardbaarheid van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 1996. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de inspecteur bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar het aangegeven belastbare bedrag van ¦ 527.548 verhoogd met ¦ 960.117 tot ¦ 1.487.665.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de vorming van een reserve assurantie eigen risico op de voet van artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat destijds luidde, ter zake van de onder 2.2 vermelde bedrijfsmiddelen.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting is namens de inspecteur nog het volgende toegevoegd:
Uit onderzoek mijnerzijds komt naar voren dat er weliswaar wordt verzekerd in het aannemingsbedrijf in de overkoepelende sector, zoals dat van belanghebbende met zeer diverse bedrijsmiddelen, maar juist niet het cascorisico van het materieel. In de Fiod-rapporten is geen aanknopingspunt te vinden om dergelijke verzekeringen aanwezig te achten. Voorstelbaar is dat voor bepaalde onderdelen in het bedrijf van belanghebbende een assurantiereserve kan worden gevormd, maar niet een reserve voor het cascorisico van alle verschillende bedrijfsmiddelen tezamen. Een dergelijke overkoepelende verzekering geldt alleen het toebrengen van schade aan derden ten gevolge van het gebruik van de bedrijfsmiddelen.
Een vereniging van ondernemers op het gebied van funderingswerken is mij niet bekend. Van een onderzoek in die branche evenmin. Belanghebbende heeft geen rapport overgelegd. De reserve van belanghebbende is niet eerder voorwerp van een
boekenonderzoek geweest. Wel was er bij belanghebbende in 1993 al sprake van een reserve.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij gerechtigd is tot de vorming van een reserve als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welk wetsartikel voorziet in een reserve "tot dekking van risico's welke in belangrijke mate worden verzekerd, doch door de belastingplichtige niet verzekerd zijn".
5.2. De inspecteur betwist dat het cascorisico van alle bedrijfsmiddelen tezamen, waarvoor belanghebbende de onderwerpelijke reserve heeft gevormd, een risico behelst dat in belangrijke mate wordt verzekerd.
5.3. Belanghebbende heeft tot steun van haar standpunt aangevoerd dat de branchegenoten zijn aangesloten bij de Nederlandse vereniging van aannemers van funderingswerken, dat 58 bedrijven actief zijn in de branche, dat van 16 bedrijven reacties zijn ontvangen die aangeven dat zij voor het onderwerpelijke risico zijn verzekerd en dat op grond hiervan mag worden aangenomen dat ten minste 30% van de ondernemers zich hebben verzekerd, zodat sprake is van in belangrijke mate verzekerd zijn.
5.4. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het onderwerpelijke risico in belangrijke mate is verzekerd, nu de inspecteur zulks betwist en belanghebbende geen bewijs heeft bijgebracht ter zake van haar beweringen. Het beroep is dan ook niet gegrond.
6. Proceskosten
Waar de uitspraak van de inspecteur in stand blijft en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan op 3 april 2001 door mrs. Dutmer, voorzitter, Onnes en Blokland, leden, in tegenwoordigheid van mr. Okhuizen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van het beroep ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.