ECLI:NL:GHAMS:2001:AE3235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1802
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Van Maanen
  • Mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de activiteiten van de echtgenoot als opleiding of studie voor een beroep in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 5 december 2001, gaat het om een beroep van X, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999. De mondelinge uitspraak vond plaats op 21 november 2001. De echtgenoot van belanghebbende, geboren in 1942, heeft in 1969 het doctoraal examen experimentele natuurkunde behaald en heeft sindsdien verschillende functies vervuld, waaronder leraar wiskunde. Sinds 1983 is hij werkloos en heeft hij vanaf de tweede helft van 1997 activiteiten ondernomen ter verbreding van zijn kennis in het wiskunde-onderwijs.

De centrale vraag in deze procedure is of de activiteiten van de echtgenoot kunnen worden aangemerkt als opleiding of studie voor een beroep, zoals bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof oordeelt dat er in redelijkheid verwacht moet worden dat de echtgenoot zijn verworven kennis en vaardigheden productief kan maken, wat in dit geval niet aannemelijk is. De kansen op herintreding in de arbeidsmarkt zijn voor iemand van zijn leeftijd en met zijn achtergrond slecht, en de deelmarkt waarop hij zich richt, blijkt ook niet veelbelovend.

Het Hof concludeert dat het subjectieve streven van de echtgenoot naar verbetering van zijn maatschappelijke positie onvoldoende kansrijk is om zijn activiteiten als opleiding of studie voor een beroep te kwalificeren. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er worden geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. Van Maanen, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Van de Merwe als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 7 mei 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 november 2001.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. De echtgenoot van belanghebbende (hierna: de echtgenoot), geboren in 1942, heeft in 1969 het doctoraal examen experimentele natuurkunde behaald met als bijvak wiskunde. Hierna heeft hij acht dienstbetrekkingen vervuld, waarvan drie als leraar wiskunde. Sinds 1983 is de echtgenoot werkloos. Vanaf de tweede helft van 1997 verricht hij activiteiten ter verbreding en verdieping van zijn kennis van en inzicht in delen van het wiskunde-onderwijs.
2. In geschil is of de hiervoor bedoelde activiteiten zijn aan te merken als opleiding of studie voor een beroep als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Daarvoor is naar 's Hofs oordeel onder meer vereist dat in redelijkheid valt te verwachten dat de echtgenoot zijn verworven kennis en vaardigheden productief zal kunnen maken en aldus zijn maatschappelijke positie kan verbeteren. In het onderhavige geval brengt dat mee dat redelijkerwijs te verwachten moet zijn dat hij in de toekomst een functie zal kunnen vervullen als deskundige wiskunde-onderwijs, de functie met het oog waarop hij stelt de studie te hebben ondernomen.
3. Wat er zij van de intenties en persoonlijke verwachtingen van de echtgenoot, naar ervaringsregels zijn de kansen op herintreding in het algemeen helaas slecht voor iemand met leeftijd, arbeids- en werkloosheidsverleden als die van de echtgenoot. Daarbij komt dat de deelmarkt waarop hij zich zegt te richten (instellingen waar gewerkt wordt aan leerstof- en leerplanverbetering en -ontwikkeling, nomenclatuurbeschrijving, examenprogramma's etcetera op het gebied van wiskunde-onderwijs) naar zijn eigen inschatting slecht is. Tenslotte: hoewel kennis van de geschiedenis van een vakgebied in het algemeen vruchtbaar is voor de verdere ontwikkeling daarvan, acht het Hof niet aannemelijk dat bestudering van voornamelijk die geschiedenis (belanghebbende besteedde aan oude boeken meer dan ƒ 6.000, aan nieuwe ƒ 221) zijn (volgens hemzelf toch al niet rooskleurige) kansen vergroot op een betrekking in de door hem beoogde sector. Met het voorgaande strookt zijn verklaring ter zitting dat hij in het onderhavige jaar (1999) niet heeft gesolliciteerd naar vacatures in die sector en dat hij nadien één open sollicitatie heeft ingezonden, waarop hij tot de dag van de zitting, ongeveer tien maanden later, nog geen antwoord had gekregen. Het voren-overwogene brengt het Hof tot het oordeel dat het gestelde subjectieve streven van de echtgenoot naar verbetering van zijn maatschappelijke positie naar objectieve maatstaven onvoldoende kansrijk is om zijn activiteiten aan te merken als opleiding of studie voor een beroep als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomsten-belasting 1964. Het gelijk is aan de inspecteur.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 5 december 2001 door mr. Van Maanen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.